Reglement op de Orde van de Nederlandse
Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau
Besluit van 10 mei 1995, Stb. 1995, 264,
houdende nadere regels met betrekking tot de Orde van de
Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau, zoals dit besluit
laatstelijk is gewijzigd bij het Besluit van 24 december 1999,
Stb. 2000, 12
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin
der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 10
maart 1994, Directoraat-Generaal Openbaar Bestuur;
Gelet op artikel 14 van de wet
van 29 september 1815, houdende instelling van de Orde van de
Nederlandse Leeuw (Stb. 1994, 352) en op artikel
13 van de wet van 4 april 1892,
houdende instelling van de Orde van Oranje-Nassau (Stb.
1994, 351);
Gezien het advies van het Kapittel voor de civiele orden;
De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 13 april
1995, No. W04.95.0151/K);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken
van 8 mei 1995, Stafafdeling Constitutionele Zaken en Wetgeving;
De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen
zijnde;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk
I. Verleningscriteria
Artikel
1
- De Orde van de Nederlandse Leeuw
strekt tot onderscheiding van personen wegens bijzondere
verdiensten van zeer exceptionele aard jegens de
samenleving.
- Van verdiensten als bedoeld in het
eerste lid is sprake, indien:
- iemand een
verantwoordelijkheid heeft gedragen of een
bekwaamheid heeft getoond die aanmerkelijk groter
is dan de samenleving van hem mocht verwachten;
- iemand op uitstekende wijze
werkzaamheden heeft verricht waarbij de
samenleving in zeer belangrijke mate is gebaat,
en in het bijzonder indien de maatschappelijke
waardering daarvoor niet op andere wijze tot
uitdrukking is gekomen of
- iemand alleen of samen met
anderen, al dan niet in opdracht, een zeer
uitzonderlijke prestatie heeft verricht.
Artikel
2
- De Orde van Oranje-Nassau strekt tot
onderscheiding van personen wegens bijzondere verdiensten
jegens de samenleving.
- Van verdiensten als bedoeld in het
eerste lid is sprake, indien:
- iemand zich geruime tijd ten
bate van de samenleving heeft ingespannen of
anderen heeft gestimuleerd;
- iemand een of meer opvallende
prestaties heeft geleverd of werkzaamheden heeft
verricht die voor de samenleving een bijzondere
waarde hebben.
- Bij de vaststelling van de bijzondere
verdiensten, bedoeld in het tweede lid, kan in aanmerking
worden genomen dat iemand geruime tijd werkzaamheden
heeft verricht op een wijze die betrokkene onderscheidt
van anderen en die getuigt van een karaktervolle en
voorbeeldige plichtsvervulling.
Hoofdstuk
II. Onderscheidingstekens
§ 1. De onderscheidingstekens van de Orde
van de Nederlandse Leeuw
Artikel
3
In de artikelen 4 en 5
worden onder versiersel en lint verstaan het versiersel en het
lint, zoals omschreven in artikel
7 van de wet van 29 september 1815,
houdende instelling van de Orde van de Nederlandse Leeuw (Stb.
1994, 352).
Artikel
4
De uit te reiken onderscheidingstekens zijn
voor de onderscheiden graden van:
- Ridder Grootkruis:
- het versiersel waarvan het
kruis een diameter heeft van 60 millimeter,
hangende aan het lint, opgemaakt in de vorm van
een sjerp, die wordt gedragen van de
rechterschouder naar de linkerheup. Het lint voor
mannen is 101 millimeter en voor vrouwen 68
millimeter breed;
- de ster, bestaande uit het
versiersel zonder kroon met een diameter van 73
millimeter, bevestigd op een achtpuntige, uit
achtenveertig stralen bestaande, licht bolvormige
gouden ster met een diameter van 85 millimeter.
De stralen van de ster zijn om en om geschubd en
alle aan de uiteinden geknopt. De ster wordt
direct boven het middel gedragen op de
linkerzijde van de kleding. De ster en het onder
1° bedoelde onderscheidingsteken worden
uitsluitend tezamen gedragen;
- het draagteken, zijnde het in
rozetvorm opgemaakte lint waarachter een balk van
goudgalon is bevestigd. Het geheel is bevestigd
op een strik. Het draagteken wordt gedragen in
plaats van de onder 1° en 2° genoemde
onderscheidingstekens.
- Commandeur:
- het versiersel waarvan het
kruis een diameter heeft van 60 millimeter,
hangende aan het lint, dat door mannen om de hals
en door vrouwen opgemaakt in de vorm van een
strik op borsthoogte op de linkerzijde van de
kleding wordt gedragen. Het lint is voor mannen
55 millimeter en voor vrouwen 37 millimeter
breed;
- de ster, bestaande uit het
versiersel waarvan het kruis een diameter heeft
van 79 millimeter, dat direct boven het middel
wordt gedragen op de linkerzijde van de kleding.
De ster en het onder 1° bedoelde
onderscheidingsteken worden uitsluitend tezamen
gedragen;
- het draagteken, zijnde het in
rozetvorm opgemaakte lint, waarachter een balk
van zilvergalon is bevestigd. Het geheel is
bevestigd op een strik. Het draagteken wordt
gedragen in plaats van de onder 1° en 2°
genoemde onderscheidingstekens.
- Ridder:
- het versiersel waarvan het
kruis een diameter heeft van 46 millimeter,
hangende aan het lint, dat op borsthoogte wordt
gedragen op de linkerzijde van de kleding. Het
lint voor mannen is 37 millimeter breed. Het lint
voor vrouwen is 27 millimeter breed en is
opgemaakt in de vorm van een strik;
- het draagteken, opgemaakt in
de vorm van een strik. Het wordt gedragen in
plaats van het onder 1° genoemde
onderscheidingsteken.
Artikel
5
- De in artikel 4
genoemde versierselen met lint kunnen in een verkleinde
vorm worden gedragen in plaats van de in artikel 4 genoemde onderscheidingstekens.
- Leden van de Orde die een uniform
dragen kunnen het draagteken in de vorm van een bāton
van 27 bij 11 millimeter dragen. Indien de graad van
Ridder Grootkruis of Commandeur is verleend, wordt op de
bāton een rozet met daarachter een balk als bedoeld in artikel 4, respectievelijk onderdeel a, onder
3°, en onderdeel b, onder 3°, bevestigd.
§ 2. De onderscheidingstekens van de Orde
van Oranje-Nassau
Artikel
6
In de artikelen 7 en 8
worden onder versiersel en lint verstaan het versiersel en lint,
zoals omschreven in artikel 7 van de wet van 4 april 1892, houdende instelling
van de Orde van Oranje-Nassau (Stb. 1994, 351).
Artikel
7
De uit te reiken onderscheidingstekens zijn
voor de onderscheiden graden van:
- Ridder Grootkruis:
- het versiersel waarvan het
kruis een diameter heeft van 60 millimeter,
hangende aan het lint, opgemaakt in de vorm van
een sjerp, die wordt gedragen van de
rechterschouder naar de linkerheup. Het lint voor
mannen is 101 millimeter en voor vrouwen 68
millimeter breed;
- de ster, bestaande uit een
blauw geėmailleerd rond schild, omgeven door een
wit geėmailleerde rand, beide met goud omlijst
met een diameter van 48 millimeter, bevestigd op
een achtpuntige, uit achtenveertig stralen
bestaande zilveren ster met een diameter van 85
millimeter. Op het schild staan afgebeeld de
Leeuw en de omschrift, zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, van de wet. Op de
witte rand is aan de onderzijde een laurierkrans
aangebracht. Voor militairen bevinden zich achter
het schild twee schuin gekruiste zwaarden, zoals
omschreven in artikel 7, tweede lid, van de wet. De ster
wordt direct boven het middel gedragen op de
linkerzijde van de kleding. De ster en het onder
1° bedoelde onderscheidingsteken worden
uitsluitend tezamen gedragen;
- het draagteken, zijnde het in
rozetvorm opgemaakte lint waarachter een balk van
goudgalon is bevestigd. Het geheel is bevestigd
op een strik. Het draagteken wordt gedragen in
plaats van de onder 1° en 2° genoemde
onderscheidingstekens.
- Grootofficier:
- het versiersel waarvan het
kruis een diameter heeft van 60 millimeter,
hangende aan het lint, dat door mannen om de hals
en door vrouwen opgemaakt in de vorm van een
strik op borsthoogte op de linkerzijde van de
kleding wordt gedragen. Het lint voor mannen is
55 millimeter en voor vrouwen 37 millimeter
breed;
- de ster, bestaande uit het
schild, zoals omschreven in onderdeel a,
onder 2°, bevestigd op een vierpuntige, uit
achtenveertig stralen bestaande zilveren ster met
een diameter van 85 millimeter. De ster wordt
direct boven het middel gedragen op de
linkerzijde van de kleding. De ster en het onder
1° bedoelde onderscheidingsteken worden
uitsluitend tezamen gedragen;
- het draagteken, zijnde het in
rozetvorm opgemaakte lint, waarachter een balk
van goudgalon aan de ene zijde en een balk van
zilvergalon aan de andere zijde is bevestigd. Het
geheel is bevestigd op een strik. Het draagteken
wordt gedragen in plaats van de onder 1° en 2°
genoemde onderscheidingstekens.
- Commandeur:
- het onderscheidingsteken,
zoals omschreven in onderdeel b, onder
1°;
- het draagteken, zijnde het in
rozetvorm opgemaakte lint, waarachter een balk
van zilvergalon is bevestigd. Het geheel is
bevestigd op een strik. Het draagteken wordt
gedragen in plaats van het onder 1° genoemde
onderscheidingsteken.
- Officier:
- het versiersel waarvan het
kruis een diameter heeft van 46 millimeter,
hangende aan het lint, voorzien van een rozet in
de kleuren van het lint, dat op borsthoogte op de
linkerzijde van de kleding wordt gedragen. Het
lint voor mannen is 37 millimeter en voor vrouwen
27 millimeter breed. Vrouwen dragen het lint
opgemaakt in de vorm van een strik;
- het draagteken, zijnde het in
rozetvorm opgemaakte lint. Het geheel is
bevestigd op een strik. Het draagteken wordt
gedragen in plaats van het onder 1° genoemde
onderscheidingsteken.
- Ridder:
- het versiersel waarvan het
kruis een diameter heeft van 46 millimeter,
hangende aan het lint, dat op borsthoogte op de
linkerzijde van de kleding wordt gedragen. Het
lint voor mannen is 37 millimeter en voor vrouwen
27 millimeter. Vrouwen dragen het lint opgemaakt
in de vorm van een strik;
- het draagteken, zijnde het
lint, opgemaakt in de vorm van een strik, waaraan
is toegevoegd een kleine zilveren kroon. Het
draagteken wordt gedragen in plaats van het onder
1° genoemde onderscheidingsteken.
- Lid:
- het versiersel waarvan het
kruis een diameter heeft van 35 millimeter,
hangende aan het lint met een breedte van 27
millimeter, dat op borsthoogte op de linkerzijde
van de kleding wordt gedragen. Vrouwen dragen het
lint opgemaakt in de vorm van een strik;
- het draagteken, zijnde het
lint, opgemaakt in de vorm van een strik. Het
draagteken wordt gedragen in plaats van het onder
1° genoemde onderscheidingsteken.
Artikel
8
- De in artikel 7
genoemde versierselen met lint kunnen in een verkleinde
vorm worden gedragen in plaats van de in artikel 7 genoemde onderscheidingstekens.
- Leden van de Orde die een uniform
dragen kunnen het draagteken in de vorm van een bāton
van 27 bij 11 millimeter dragen. Indien de graad van
Ridder Grootkruis, Grootofficier of Commandeur is
verleend, wordt op de bāton een rozet met daarachter een
balk als bedoeld in artikel 7,
respectievelijk onderdeel a, onder 3°, onderdeel b,
onder 3°, en onderdeel c, onder 2°, bevestigd.
Indien de graad van Officier, dan wel Ridder is verleend,
wordt op de bāton een rozet respectievelijk een kleine
zilveren kroon bevestigd.
Hoofdstuk III. Procedure
Artikel
9
- Een voorstel tot verlening van een
onderscheiding wordt gericht aan de burgemeester van de
woonplaats van de te onderscheiden persoon.
- De burgemeester zendt het voorstel met
zijn advies aan de commissaris van de Koning.
- De commissaris van de Koning zendt het
voorstel met zijn advies en het advies van de
burgemeester aan het Kapittel voor de civiele orden,
genoemd in artikel III
van de rijkswet van 15 april 1994 tot wijziging van de
wet van 4 april 1892, houdende instelling van de Orde van
Oranje Nassau, en de wet van 29 september 1815, houdende
instelling van de Orde van de Nederlandse Leeuw, alsmede
instelling van het Kapittel voor de civiele orden (Stb.
1994, 350).
- Het Kapittel zendt het voorstel met
zijn advies aan Onze Minister wie het aangaat. Het
Kapittel houdt de stukken die betrekking hebben op de
voorbereiding van zijn adviezen ter beschikking van Onze
Minister wie het aangaat.
- Onze Minister wie het aangaat doet de
voordracht voor het koninklijk besluit tot verlening van
de onderscheiding. Indien de voordracht meer dan een
minister aangaat, wordt het koninklijk besluit tot
verlening van de onderscheiding gezamenlijk voorgedragen.
- Indien Onze Minister wie het aangaat
het advies van het Kapittel niet overneemt, legt deze het
voorstel met het advies van het Kapittel voor aan de
ministerraad, die over de voordracht besluit.
- Van elk besluit omtrent een voorstel
tot verlening van een onderscheiding wordt door Onze
Minister wie het aangaat opgave gedaan aan het Kapittel.
Artikel
10
- Een voorstel tot verlening van een
onderscheiding aan een burgemeester wordt gericht aan de
commissaris van de Koning van de provincie waarin de
burgemeester woont. De commissaris zendt het voorstel met
zijn advies aan het Kapittel. Artikel 9,
vierde tot en met zevende lid, is van toepassing.
- Een voorstel tot verlening van een
onderscheiding aan een commissaris van de Koning wordt
gericht aan de burgemeester van de woonplaats van de
commissaris. De burgemeester zendt het voorstel met zijn
advies aan het Kapittel. Artikel 9,
vierde tot en met zevende lid, is van toepassing.
Artikel
11
- Een voorstel tot verlening van een
onderscheiding aan een in Nederland verblijvende
buitenlandse diplomaat of buitenlandse militair of een in
het buitenland verblijvende persoon, wordt gericht aan
Onze Minister van Buitenlandse Zaken. Deze zendt het
voorstel voor advies aan het Kapittel. Artikel 9, vierde tot en met zevende lid, is van
toepassing, met dien verstande dat in het geval van een
buitenlandse militair de voordracht geschiedt door Onze
Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met
Onze Minister van Defensie.
Artikel
12
Onverminderd artikel 9, eerste lid,
kan een voorstel tot verlening van een onderscheiding aan een
actief dienende Nederlandse militair aan Onze Minister van
Defensie worden gericht. Onze Minister van Defensie zendt het
voorstel aan de burgemeester van de woonplaats van de betrokken
militair. Artikel 9, tweede tot en met zevende lid, is van toepassing.
Artikel
13
- Een voorstel van de raad van ministers
van de Nederlandse Antillen of van Aruba tot verlening
van een onderscheiding wordt, voorzien van een advies van
de Gouverneur van respectievelijk de Nederlandse Antillen
of Aruba, gericht aan Onze Minister voor
Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken. Deze zendt
het voorstel met het advies van de desbetreffende
Gouverneur voor advies aan het Kapittel. Artikel 9, vierde, vijfde en zevende lid, is van
toepassing.
- Indien Onze Minister voor
Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken het advies van
het Kapittel niet overneemt, legt hij het voorstel met
het advies voor aan de rijksministerraad, die over de
voordracht besluit.
- Indien Onze Minister voor
Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken het voorstel
niet overneemt, kan de raad van ministers van de
Nederlandse Antillen of van Aruba zijn voorstel aan de
rijksministerraad voorleggen, die over de voordracht
besluit.
Artikel
14
- De volgende personen worden geacht aan
een of meer van de in artikel 2
genoemde criteria te voldoen:
- de leden van de
Staten-Generaal, van de Staten van de Nederlandse
Antillen en van de Staten van Aruba die ten
minste tweemaal zijn herkozen en ten minste tien
jaren zitting hebben gehad;
- de Nederlandse leden van het
Europees Parlement die ten minste een maal zijn
herkozen en ten minste tien jaren zitting hebben
gehad;
- de leden van de provinciale
staten en van de gemeenteraden in Nederland en
van de eilandsraden van de Nederlandse Antillen
die ten minste twaalf jaren zitting hebben gehad;
- de ministers en
staatssecretarissen van de landen van het
Koninkrijk die hun ambt ten minste een jaar
hebben bekleed.
- Indien personen als bedoeld in het
eerste lid, onderdelen a, b en c,
niet voldoen aan de daarin gestelde vereisten, worden zij
geacht aan een of meer van de in artikel 2
genoemde criteria te voldoen, indien zij ten minste
twaalf jaren zitting hebben gehad in twee of meer
verschillende van de in de onderdelen a, b
of c genoemde organen.
- Een voordracht tot verlening van een
onderscheiding aan een persoon die ingevolge het eerste
lid, onderdeel a, b of c, dan wel
het tweede lid, geacht wordt aan een of meer van de in artikel 2 genoemde criteria te voldoen, wordt niet
eerder gedaan dan nadat de te onderscheiden persoon is
afgetreden.
- Een voordracht tot verlening van een
onderscheiding aan een minister of staatssecretaris die
ingevolge het eerste lid, onderdeel d, geacht
wordt aan een of meer van de in artikel 2
genoemde criteria te voldoen, wordt gedaan door Onze
Minister-President. De voordracht wordt niet eerder
gedaan dan nadat de te onderscheiden persoon zijn ambt
heeft neergelegd.
Artikel 9, zevende lid, is van toepassing.
- Een voordracht tot verlening van een
onderscheiding aan een minister of staatssecretaris van
de Nederlandse Antillen of aan een minister van Aruba die
ingevolge het eerste lid, onderdeel d, geacht
wordt aan een of meer van de in artikel 2
genoemde criteria te voldoen, wordt gedaan door Onze
Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
na overleg met Onze Minister-President van de Nederlandse
Antillen, respectievelijk Onze Minister-President van
Aruba. De voordracht wordt niet eerder gedaan dan nadat
de te onderscheiden persoon zijn ambt heeft neergelegd. Artikel 9, zevende lid, is van toepassing.
Artikel
15
Ten aanzien van de verlening van een
onderscheiding bij koninklijk besluit aan een lid van het
koninklijk huis, alsmede aan buitenlandse staatshoofden, is artikel 9, zevende lid, van toepassing.
Artikel
16
- De uitreiking van de onderscheiding
geschiedt door de burgemeester, de commissaris van de
Koning of Onze Minister wie het aangaat.
- Indien de onderscheiding namens de
burgemeester, de commissaris van de Koning of Onze
Minister wie het aangaat, wordt uitgereikt, geschiedt dit
door een daartoe aangewezen ambtenaar of door een ander
bestuursorgaan, mits het bestuursorgaan daarmee instemt.
- De uitreiking van de onderscheiding
geschiedt in de Nederlandse Antillen en in Aruba door of
namens de Gouverneur.
Artikel
17
De verlening van een onderscheiding wordt
binnen een maand na verlening gepubliceerd in de Staatscourant.
Artikel
18
- Bij de onderscheiding behoort een
oorkonde die wordt ondertekend door de Kanselier van de
Orde van de Nederlandse Leeuw.
- Modellen van de in de artikelen 4, 5, 7 en 8 beschreven onderscheidingstekens worden
gedeponeerd bij de Kanselier van de Orde van de
Nederlandse Leeuw.
Hoofdstuk
IV. Slot- en overgangsbepalingen
Artikel
19
- De hoofdstukken I
en III zijn niet van toepassing op de behandeling
van een voorstel tot verlening van een onderscheiding
indien daarmee wordt beoogd een onderscheiding uit te
doen reiken op een tijdstip gelegen voor de uitreiking
ter gelegenheid van de dag waarop de verjaardag van de
Koning wordt gevierd in 1996.
- Indien omtrent een voorstel als
bedoeld in het eerste lid besloten wordt dat de datum van
uitreiking zal zijn gelegen op of na de uitreiking ter
gelegenheid van de dag waarop de verjaardag van de Koning
wordt gevierd in 1996, wordt het voorstel overeenkomstig
de hoofdstukken I en III behandeld.
Artikel
20
De richtlijnen voor het verlenen van
koninklijke onderscheidingen, zoals vastgesteld door de
ministerraad op 27 september 1948, worden ingetrokken, met dien
verstande dat deze van toepassing blijven op voorstellen als
bedoeld in artikel 19, eerste lid.
Artikel
21
Dit besluit treedt in werking met ingang
van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van
uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Artikel
22
Dit besluit wordt aangehaald als: Reglement
op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de
daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad,
in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in
het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.
's-Gravenhage, 10 mei 1995
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal
Uitgegeven de zestiende mei
1995
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager