Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!
Trajanus in Dacië

---De veldtochten van Trajanus tegen de Daciërs---

  • 1. De bronnen
  • 2. De voorgeschiedenis
  • 3. De voorbereiding
  • 4. De eerste Dacische Oorlog: het eerste jaar (101)
  • 5. De eerste Dacische Oorlog: het tweede jaar (102)
  • 6. Het Interbellum
  • 7. De tweede Dacische Oorlog: het eerste jaar (105)
  • 8. De tweede Dacische Oorlog: het tweede jaar (106)
  • 9. Conclusie
  • Literatuur

    Inleiding:

    De Zuil van Trajanus. Een hoge zuil die nog altijd te bewonderen valt in Rome. Velen hebben deze zuil al reeds mogen aanschouwen. Maar de meesten weten niets over het verhaal dat op de zuil staat afgebeeld. Slechts weinigen weten dat de zuil te maken heeft met de Dacische oorlogen van Trajanus. Maar hoe deze oorlogen verliepen, tja, dat weten de meeste mensen niet. Daar zal ik het vooral overgaan hebben. Vooral aan de hand van de Zuil van Trajanus, en enkele andere bronnen, zal ik een beschrijving geven van deze veldtocht, en ik zal me dan vooral gaan richten op de logistieke kant daarvan. Dit vooral omdat dit onderdeel tot nu toe niet veel aandacht heeft gekregen bij de bestudering van de zuil van Trajanus. Om te kunnen praten over de logistieke kant van de veldtocht moeten we eerst het begrip "logistiek" definiëren. Onder logistiek versta ik alles wat nodig is om een oorlog te kunnen voeren, met name voedselvoorziening en de voorbereiding voor de oorlog. Eerst zal ik dus de strijd tussen Trajanus en de Daciërs uitvoerig beschrijven om dan in de conclusie de logistieke kant er uit te lichten.

    Om het verhaal wat te verduidelijken en de veldtochten op de voet te kunnen volgen is het raadzaam een blik te werpen op de kaart van Dacië uit het boek van Lepper en Frere.

    1: De bronnen

    Er zijn nauwelijks literaire bronnen bewaard gebleven over de Dacische oorlogen van Trajanus. Zo zijn de Commentarii van Trajanus bijna volledig verloren gegaan. In deze Commentarii, waarschijnlijk naar het idee van de Commentarii van Caesar, beschrijft de keizer de veldtochten in Dacië en waarschijnlijk heeft dit document aan de basis gestaan van de Zuil.

    Een tweede literaire bron is Cassius Dio Cocceianus (ca. 155-235 na Chr.), maar ook hier is het overgebleven materiaal fragmentarisch. Hij schreef over de geschiedenis van het Romeinse Rijk, en in zijn 68e boek beschreef hij de Dacische oorlogen. Het werk van Cassius Dio is bewaard gebleven door de Byzantijnse monnik Xiphilinos die het werk samenvatte. Helaas heeft hij dit niet zeer zorgvuldig gedaan, waardoor er toch nog grote delen ontbreken.

    De belangrijkste bron over Trajanus in Dacië is uiteraard de Zuil van Trajanus. Deze zuil werd in 112 na Christus gebouwd door Apollodorus van Damascus op het forum van Trajanus. Om deze zuil heen loopt het reliëf dat via 23 omwindingen de top op 40 meter hoogte bereikt. Er moeten echter wel enkele kanttekeningen gemaakt worden bij het gebruiken van de zuil als historische bron. Ten eerste is het monument sterk propagandistisch. Het toont vooral de zegevierende keizer, campagnes waaraan de keizer niet deelnam zijn niet afgebeeld, net als minder succesvolle gebeurtenissen. Er is ook een eenheid geschapen qua kleding. In werkelijkheid zag een legioen er veel meer divers uit dan de Zuil ons laat overkomen. Ook de Daciërs zijn gestandaardiseerd. Dit is vooral gedaan om de Zuil overzichtelijker te maken, om het onderscheid tussen de Romeinen en Daciërs te benadrukken tijdens de gevechten. Ten tweede is het duidelijk geworden dat de kunstenaars niet zelf in Dacië geweest zijn. De archeologische vondsten, waaronder forten van de Dacische koning Decebalus, wijken teveel af van de afbeeldingen op de Zuil. Ondanks deze zaken zijn de reliëfs toch overwegend realistisch, ze geven de gebeurtenissen weer gedurende de Dacische oorlogen, gezien vanuit een Romeins standpunt. Er is ook een methode van representatie toegepast: soms staat één soldaat voor een hele eenheid of een één boom voor een heel bos. Details, zoals schildemblemen, zorgden er voor dat legereenheden herkend konden worden. Oorspronkelijk werd dit nog verduidelijkt door kleuren, want de Zuil was geheel beschilderd en figuren hadden ook metalen wapens, die later verdwenen zijn.

    Een andere niet literaire bron is het monument van Adamklissi. Dit was een monument voor gevallen Romeinse soldaten, bestaand uit een cilinderachtig gedeelte met daarop vele reliëfs. De meningen over de datering en het doel van dit monument zijn verdeeld. Zo gelooft Rossi dat het een monument is voor de eerste Dacische oorlog en dat de wraak voor de nederlaag van Oppius Sabinus onder Domitianus meespeelt. Strobel gelooft echter dat de reliëfs wel handelen over de eerste Dacische oorlog, maar denkt dat het monument pas in de 4e eeuw is opgericht en dus irrelevant is als historische bron. Rossi is het daar dus niet mee eens en plaats het monument in de tijd net na de Dacische oorlogen. Weliswaar erkent hij dat de stijl veel ruwer is dan de stijl van de Zuil, een argument waarmee Strobel meent het monument in de latere keizertijd te moeten plaatsen, maar dat hoeft volgens Rossi nog niet te betekenen dat het monument uit veel latere tijd stamt. Volgens hem vult Adamklissi de Zuil aan en andersom, hoewel het een groot probleem is dat geen enkel reliëf zich op zijn originele plaats bevindt. De reliëfs van Adamklissi tonen ruwere gevechten en realistischere kleding. Ook wordt er soms met andere wapens gevochten. Het is dan ook waarschijnlijk bedoeld om de bewoners van de provincie duidelijk te maken dat de Romeinen superieur zijn ten opzichte van de barbaren.

    2: De voorgeschiedenis

    Dacië is een gebied dat tegenwoordig in Roemenië ligt. Dacië werd door zijn ligging vooral beïnvloed door de Griekse en Perzische beschavingen en ook had het rijk veel contact met de Romeinen. De Daciërs hadden een goed georganiseerd rijk opgezet. Regelmatig staken ze de Donau over om de Romeinse provincies Pannonia en Moesia te plunderen. De Romeinse keizer Domitianus ondernam daarop twee strafexpedities (85-87 na Chr.) tegen de Daciërs, die uitliepen op een debacle. Er schijnt zelfs een heel legioen (V Alaudae) samen met zijn bevelhebber Fuscus vernietigd te zijn. Er kwam een verdrag waarbij de Romeinen enorme sommen geld aan Decebalus, de Dacische koning, moesten betalen. Ook moesten de Romeinen militaire technici leveren, die samen met gedeserteerde Romeinen een leger opzetten naar Romeins model.

    Al bij zijn aantreden had Trajanus het plan om deze vernederende situatie ongedaan te maken. Als officiële reden voor de oorlog gaf hij aan dat Decebalus zich niet aan het verdrag met de Romeinen had gehouden. De werkelijke reden was dat de Daciërs de stabiliteit langs de Donau-grens bedreigden. De Romeinen wilden met een aanval op Dacië hun eigen macht op de Balkan veilig stellen. Het was bekend dat Decebalus probeerde zijn macht uit te breiden en dat zijn koninkrijk het centrum kon worden van een grote anti-Romeinse opstand. Bewijs hiervoor waren de bondgenootschappen met Germaanse stammen en het ruitervolk der Roxolanen. Ook schijnt Decebalus geprobeerd te hebben om een alliantie aan te gaan met de Parthen en de Romeinen in een tweefronten oorlog te dwingen, maar deze alliantie ging niet door. Het was duidelijk voor de Romeinen dat Decebalus een reëel gevaar vormde voor de veiligheid aan de Donau, dit gevaar moest dus uit de weg geruimd worden. Andere redenen voor de oorlog waren waarschijnlijk wraak voor de geleden nederlagen onder Domitianus en de vernedering van de betalingen aan Decebalus te stoppen.

    3: De voorbereiding

    In het jaar 98 na Christus was al begonnen met de voorbereiding van de oorlog, wat blijkt uit inscripties in het kamp in Novae. Er werden zowel nieuwe forten gebouwd als oude forten versterkt. Het belangrijkste was dat de voorraden goed naar de troepen vervoerd kon worden. Aangezien er een gigantische troepenmacht op de been was moest het voedsel snel vervoerd kunnen worden. Hiervoor werden er twee bruggen over de Donau aangelegd, een stroomopwaarts en een stroomafwaarts van het punt in de Donau dat ook wel de IJzeren Poort wordt genoemd. De IJzeren Poort, nabij Orsova, is het punt waar de Donau door een kloof gaat en de oevers bestaan er uit steile rotsen. De Donau was aanvankelijk in dat gedeelte ook onbevaarbaar. Om de twee bruggen te verbinden liet Trajanus een weg uithakken in de rotsen aan de zuidoever van de Donau. De vloot van Pannonia zorgde voor het transport van voedsel en troepen stroomopwaarts van Orsova, de vloot van Moesia zorgde voor dezelfde dingen stroomafwaarts. Ook aan de onbevaarbaarheid van dit stukje Donau werd gewerkt. Er werd bij de IJzeren Poort een 3,2 km lang en dertig meter breed kanaal gegraven, dat waarschijnlijk in 101 klaar voor gebruik was. Zo konden schepen zonder last te hebben van de rotsen doorvaren.

    4: De eerste Dacische Oorlog: het eerste jaar (101)

    De Zuil van Trajanus begint met afbeeldingen van de limes, de grens van het Romeinse Rijk, langs de Donau. Het is maart 101 AD en de voorbereidingen voor de oorlog zijn nagenoeg afgerond. We zien wat forten en een haven waar tonnen uit schepen geladen worden. Het grootste gedeelte van het leger was waarschijnlijk gelegerd in Viminacium. De troepen steken over op pontonbruggen, bestaande uit vele schepen met daaroverheen planken die de weg vormen (zie afbeelding hieronder). Er worden twee bruggen weergegeven op de zuil, daarom wordt door Rossi aangenomen dat het leger de Donau op twee plaatsen oversteekt, namelijk bij Ledarata en bij Dobreta. Dit wordt echter tegengesproken door Lepper en Frere. Zij zijn van mening dat het Romeinse leger alleen bij Ledarata de Donau over stak, omdat de zuil alleen de acties die Trajanus ondernam afbeeldt, en dus geen acties van een ander deel van het leger.

    De campagne tegen de Daciërs begint met het bouwen van defensiewerken, kampen, forten, bruggen en wegen. Op de zuil worden alleen legionairs en praetorianen afgebeeld tijdens deze werkzaamheden. De auxilia, de hulptroepen zonder Romeins burgerrecht, worden alleen ingezet ter bescherming van de bouwwerken en de manschappen. Het leger trekt op langs de rivier de Apus. Vervolgens gaat Trajanus op weg naar een fort boven op een heuvel. Dit fort is waarschijnlijk gesitueerd te Arcidava. Het fort is zonder slag of stoot verlaten door de Daciërs.

    De volgende scène op de zuil laat legionairs zien die hout aan het kappen zijn. Aan de andere zijde wordt een kamp gebouwd met een palissade er omheen. Het hout werd niet alleen voor de palissade gebruikt, maar ook voor de bouw van bruggen. Meestal vond er ook houtkap plaats om zich een weg te banen door een dal, maar dat was hier niet nodig, aangezien het de weg waarover ze liepen nog druk gebruikt werd. Deze route was trouwens ook al eerder onder Domitianus gebruikt. In de volgende scène worden er weer twee kampen gebouwd, waarschijnlijk in de buurt van Berzobis.

    Het volgende doel op de route van Trajanus is Tibiscum. Hier komen de twee legers weer bijeen. Twee legers? Volgens Rossi wel, hij verondersteld dat het tweede leger naar Tibiscum trok via de Teregova Pas. Het houtkappen dat wordt afgebeeld op de zuil ziet hij als de route over de Tregova Pas vrijmaken om het Romeinse leger makkelijker te laten passeren. Lepper en Frere zijn echter van mening dat het houtkappen de voorbereiding is voor het eerste gevecht. Want alleen als de infanterie de ruimte had kon het zich in een vierkante formatie (quadrato agmine) begeven naar de vijand. We moeten trouwens niet uit het oog verliezen dat Trajanus tot nu toe ongehinderd het land van de Daciërs kon binnendringen.

    Dit kwam voornamelijk omdat de Daciërs zich hadden teruggetrokken in de heuvels rond hun hoofdstad, Sarmizegethusa. Deze kon alleen bereikt worden over enkele bergpassen, die dan ook werden geblokkeerd door de mannen van Decebalus. De eerste confrontatie vond dan ook plaats bij de IJzeren Poort Pas bij Tapae (niet te verwarren met IJzeren Poort aan de Donau). Hier werden de Daciërs verslagen door de auxilia. De Romeinse legioenen hoefden niet in actie te komen.

    Het volgende fragment op de zuil: Trajanus staat met twee officieren voor imposante defensiewerken, is ook weer een punt van discussie. Lepper en Frere en ook Rossi geloven dat deze Dacische muur de Romeinen tegenhield. De Romeinen waren bij de IJzeren Poort Pas alleen door de eerste muur gebroken, bestaand uit palissaden, maar deze tweede, stenen muur, hield hen tegen. Er zijn volgens hen dan ook geen bewijzen dat de Romeinen al op dit tijdstip voorbij de IJzeren Poort Pas trokken. Strobel is echter van mening dat de Romeinen door deze buitenste verdedigingslinie braken en al optrokken naar de binnenste verdedigingsring, namelijk die rond de hoofdstad in het Orastie-gebergte. Volgens hem staat Trajanus dan ook voor een van de verdedigingswerken rond Sarmizegethusa. Aangekomen in het zuidwesten van het Zevenburchtenland, omstreeks de herfst van het jaar 101, bouwden de Romeinen hun stellingen uit en plunderden ze de omliggende dorpen. Op de Zuil zien we de auxilia plunderen en de plaatselijke bevolking afslachten, terwijl de dorpen in brand gestoken worden.

    De Daciërs waren echter nog lang niet verslagen. De bondgenoten van de Daciërs, het ruitervolk der Roxolanen, stak de Donau over en vielen de Romeinse provincie Moesia Inferior binnen. Ze vielen er Romeinse forten aan, die verdedigd werden door auxilia (zie hiernaast) Het doel van deze door Decebalus gesteunde actie was waarschijnlijk een tweede front tegen de Romeinen te beginnen en zo de verdediging rond de hoofdstad te ontlasten. De 'barbaren' drongen al plunderend door tot Noord-Thracië, waar ze werden tegengehouden bij enkele passen. Ondertussen was Trajanus met een gedeelte van zijn troepen teruggekeerd naar de Donau en had zich ingescheept bij Drobeta om stroomafwaarts orde op zake te stellen. Er vond een groot gevecht plaats, gevoerd door auxilia en cavalerie. Het gevecht vond waarschijnlijk 's nachts plaats, dit valt af te leiden door het afbeelden van de godin van de maan (Selene) tijdens deze scène. Opvallend is verder dat er ook medici aanwezig waren die de gewonde soldaten verzorgen. Na het gevecht waarin de Dacische bondgenoten werden verslagen, werden de overlevenden achtervolgd en afgemaakt. Het vechten werd ook nu weer overgelaten aan de auxilia, terwijl de legionairs zich bezig hielden met bescherming van de troepen en fortificaties. De dappersten onder de auxilia kregen geschenken van de keizer, waaronder het Romeinse burgerschap.

    5: De eerste Dacische Oorlog: het tweede jaar (102)

    Na de overwinning in Moesia Inferior is Trajanus weer stroomopwaarts gevaren om verder te gaan met de campagne tegen de Daciërs in hun eigen gebied. Het is echter weer de vraag welke route hij nam. Ook hier is weer discussie over. Rossi neemt aan dat de Trajanus naar het noorden trok via de vallei van de Olt, om de blokkade in het westen, bij de IJzeren Poort Pas, te omzeilen. Strobel meent echter dat Trajanus verder ging waar hij gebleven was, namelijk bij de IJzeren Poort Pas die de Romeinen volgens hem al in handen hadden. Verder zouden volgens Strobel de Romeinen alle andere passen afsluiten, om een nieuwe uitval te voorkomen. De legioenen uit Moesia Inferior vestigden zich in Buridava aan de Olt waar ze een hoofdkwartier bouwden. Van hieruit zou dit deel van het leger zijn opgetrokken naar het noorden. Lepper en Frere laten in het midden welke route Trajanus nam, aangezien dit niet te bewijzen valt. Ze denken echter wel dat het Romeinse leger door meerdere passen tegelijk optrok.

    De overeenkomst tussen al deze meningen is dat telkens de Olt-vallei terugkeert. Het is vrij zeker dat er een Romeins leger door dit dal naar het noorden trok. Dit dal was moeilijker begaanbaar dan het dal van de eerste veldtocht richting Tapae. Terwijl legionairs de weg vrijmaken van bomen, plunderen de auxilia de omliggende dorpen. Het leger trekt verder het dal in en stuit bij de Pas van de Rode Toren op verzet van de Daciërs die al snel weer het bos in vluchten. De auxilia sloegen hun kamp op in een fort dat door legionairs gebouwd is. Ondertussen waren de Daciërs bezig met het versterken van hun forten. Deze stenen forten die gebouwd waren op de toppen van heuvels werden versterkt met palissades. De Romeinen startten hun aanval op één dezer forten. De aanval werd weer uitgevoerd door de auxilia, geholpen door symmachiarii en oosterse boogschutters. Waarschijnlijk liep de aanval niet geheel zoals gepland, want de legionairs moesten ingrijpen. Ze bestormden het fort in hun beroemde testudo formatie (schilden beschermen alle kanten van het cordon). Het fort wordt uiteindelijk toch met moeite veroverd door de Romeinen. Welk fort er afgebeeld staat op de zuil is onzeker. Volgens Strobel is dit waarschijnlijk het fort van Cotesti, wat aan de toegangsweg naar de hoofdstad, Sarmizegethusa, ligt. Ook zou het Romeinse leger de laatste Dacische vestingen rond de hoofdstad omsingeld hebben, wat mogelijk was door het optrekken van de troepen uit Moesia Inferior over de Rode Toren Pas . Ook hier moet weer bij gezegd worden dat het zeer onduidelijk is welke route Trajanus nam tijdens deze derde en beslissende veldtocht van de eerste Dacische oorlog. Ook blijft onduidelijk of het leger opgesplitst was, zoals Strobel beweerd, of dat er maar één hoofdmacht was, zoals Rossi beweerd.

    Laten we daarom maar weer terugkeren naar de feiten waar we zeker over zijn. Nog voordat de hoofdstad door de Romeinen bereikt werd zag Decebalus in dat verder verzet zinloos was. Hij gaf zich over aan Trajanus, maar waar dit gebeurde is (alweer) onzeker. Strobel zegt met grote stelligheid dat dit gebeurde vlak buiten de hoofdstad, in het Orastie-gebergte. Lepper en Frere zijn het daar niet mee eens, zij geloven dat dit gebeurde in Aquae. Op de zuil wordt in de scène van de overgave van Decebalus een bron afgebeeld en ook strategisch gezien ligt Aquae gunstiger, aangezien de Romeinen de forten rond Sarmizegethusa aanvielen en niet de stad zelf.

    Op het punt van de voorwaarden voor de overgave van de Daciërs hebben we zowaar een goede bron, namelijk Cassius Dio. Ten eerste moesten ze de Romeinen wapens en wapentuig leveren. Ten tweede moesten ze militaire ingenieurs, die de Daciërs dankzij hun eerdere verdrag van de Romeinen hadden gekregen, teruggeven. Als derde moesten ze alle gedeserteerde Romeinen en slaven uitleveren. Een vierde voorwaarde was de ontmanteling van Dacische forten en een vijfde was dat ze het land dat de Romeinen op dat moment bezet hielden moesten afstaan. Verder moest Decebalus een gelofte van goed gedrag afleggen, dat wilde zeggen dat hij geen onafhankelijk buitenlands beleid mocht voeren en dat er geen Romeinse deserteurs meer aangenomen mochten worden. Ook moest hij een Romeins garnizoen toelaten tot de hoofdstad. Als laatste voorwaarde werd gesteld dat enkele Daciërs naar Rome moesten om de vrede te laten ratificeren door de senaat. Decebalus en de Daciërs gaan akkoord. Het verdrag dat werd gesloten betekende niet het einde van het rijk der Daciërs, het werd echter wel een vazallenstaat van de Romeinen.

    6: Het Interbellum

    In december van het jaar 102 hield Trajanus een zegetocht door Rome. Ook wordt de overwinning gevierd met de uitgave van munten. De Roxolanen hadden zich inmiddels ook onderworpen aan Rome en werden vazallen van de Romeinen. De politiek van Trajanus was er nu op gericht Decebalus te isoleren van zijn bondgenoten. De veroverde gebieden rond Tibiscum en Aquae werden aan de provincie Moesia Superior toegevoegd en er werden twee legioenen permanent in het gebied gestationeerd. Het gebied rond het dal van de Olt werd toegewezen aan Moesia Inferior

    In de jaren 103 t/m 105 werden de kampen en castella versterkt en werden de wegen verbeterd. Dit alles om een snelle invasie in Dacië mogelijk te maken. Zo werd er Drobeta een stenen brug over de Donau gebouwd. Behalve dat deze brug een knap staaltje Romeinse techniek was, had deze brug natuurlijk ook een strategische functie. Het werd het centrale punt voor de troepen die naar het Orastie-gebergte zouden trekken in de tweede Dacische oorlog.

    Ondertussen zaten de Daciërs niet stil. Ze beseften maar al te goed dat de activiteiten van de Romeinen niet voor niets waren. Decebalus overtrad daarom de voorwaarden door de forten in het Orastie-gebergte weer te herstellen en te versterken. Ook namen de Daciërs weer Romeinse deserteurs op in hun gelederen en probeerde Decebalus weer een anti-Romeinse coalitie op te zetten. De senaat kon dit niet laten gebeuren en verklaarde hen, waarschijnlijk eerder dan gepland, wederom de oorlog.

    7: De tweede Dacische Oorlog: het eerste jaar (105)

    Op 4 juni 105 vetrok Trajanus uit Rome. Waarschijnlijk via de haven van Ancona begon hij een reis over zee en deed hij tijdens deze reis verschillende plaatsen aan. Welke route hij precies nam is onbekend. Alweer zijn er verschillende versies. De meest waarschijnlijke route is dat hij de Adriatische Zee overstak en daarna per paard door de Dalmatische bergen reisde. Daarna zou hij via de Donau afgezakt zijn naar Dacië. Ook nu zien we eerst weer een scène op de zuil waarin de Romeinen bezig zijn met wegen aan te leggen, bomen te kappen en bruggen te bouwen. Op strategische punten werden forten gebouwd om deze wegen te beschermen.

    De vijandelijkheden beginnen als de Daciërs het zeer strategische Drobeta aanvallen. Doel van deze aanval was het uitschakelen van de permanente brug aldaar. Op die brug was immers het logistieke systeem van de Romeinen in het bezette gebied gebaseerd. Althans dat is de lezing volgens Rossi. Strobel denkt echter dat het primaire doel van de aanval van Decebalus het heroveren van de passen rond het Orastie-gebergte was. Daarvoor moest hij het Zevenburchtenland ontdoen van de Romeinen. Waarschijnlijk ging Decebalus er van uit dat als hij eenmaal het Zevenburchtenland in handen had, hij twee problemen had opgelost. Ten eerste was de Romeinse bedreiging van het moederland van de Daciërs (tijdelijk) weg. Ten tweede hoopte hij zo de stroom afvalligen te beperken, aangezien vele Daciërs het vechten voor gezien hielden. Strobel sluit uit dat de Daciërs alleen al in de buurt zijn geweest van de brug over de Donau. Lepper en Frere tenslotte menen dat Decebalus het netwerk van forten ten zuiden van zijn koninkrijk wilde doorbreken. Het fort dat aangevallen wordt zien zij als Ulpia, dat op de weg naar de IJzeren Poort Pas ligt. De aanval bracht de auxilia in moeilijkheden. Als in een slechte cowboyfilm arriveert Trajanus net op tijd en dit geeft de legionairs nieuwe hoop en de aanval wordt afgeslagen.

    8: De tweede Dacische Oorlog: het tweede jaar (106)

    Nadat de plannen om de Romeinen terug te dringen mislukt waren, begon Decebalus gebruik te maken van list en bedrog. Zo probeerde hij de keizer, terwijl deze in Moesia verbleef, te laten vermoorden. Ook dit mislukte. Daarop nodigden de Daciërs de Romeinen uit om te onderhandelen over overgave. Trajanus stuurde zijn generaal Pompeius Longinus als gezant. De onderhandelingen bleken een list en Pompeius werd gevangen genomen. Als eisen voor zijn vrijlating stelde de Daciërs dat Trajanus alle gebieden ten noorden van de Donau weer moest teruggeven en dat hij weer tribuut zou betalen aan Decebalus. Het antwoord van Trajanus daarop bleef onduidelijk waardoor Decebalus niet wist wat te doen. Uiteindelijk zorgde de zelfmoord van Pompeius er voor dat deze situatie werd beëindigd. Van al deze toch niet onbelangrijke gebeurtenissen is echter geen spoor te bekennen op de zuil. Dat we dit toch nog weten danken we aan Cassius Dio.

    Op de zuil steken de Romeinen de Donau over via de brug bij Drobeta. Na een toespraak van Trajanus trekt het leger via twee verschillende routes op, wat wordt uitgebeeld op de zuil door twee legers gescheiden door bergen. Maar als we het over de routes gaan hebben ontstaat er weer onenigheid. Rossi suggereert dat de ene helft over de Teregova Pas trok en de andere helft, onder leiding van Trajanus, door de vallei van de Olt. Strobel is het er over eens dat de Romeinen over de Teregova Pas trokken, maar denkt dat het tweede leger over de Vulkaan Pas trok. Hij sluit het Olt-dal uit omdat de het leger door een geheel door de Romeinen beheerst gebied trekken, wat te zien is aan de forten langs de route. Lepper en Frere zijn het eens met Strobel en zien Teregova en de Vulkaan Pass als de meest waarschijnlijke route.

    Over het doel is wel overeenstemming, het doel was namelijk de hoofdstad van de Daciërs, Sarmizegethusa, gelegen in het Orastie-gebergte. Om de stad te omsingelen moest hij via twee kanten de stad insluiten. Tijdens de mars doen beide legers kampen aan die al geheel bevoorraad zijn, waarschijnlijk met plaatselijk voedsel bijeengebracht met behulp van ezels. Op de zuil zien we ook legionairs die bezig zijn met het oogsten van de gewassen die waarschijnlijk behoren aan de vijand. De Romeinen hebben inmiddels de buitenste muren van Sarmizegethusa bereikt. Auxilia vallen de achterste gelederen van Daciërs aan die zich willen terug trekken in de hoofdstad. Vervolgens blijven de auxilia in een kamp vlakbij de hoofdstad.

    Sarmizegethusa werd beschermd door een stevige muur en was daarom niet makkelijk te veroveren. De muur bestond uit grote stenen binnen een houten frame en daarvoor lag een diepe greppel. De eerste aanval, uitgevoerd door grotendeels auxilia en legionairs, is geen groot succes. De tweede aanval verliep wat voorspoediger, maar zorgde niet voor een beslissende zege. De Romeinen braken door de muur en vielen de Dacische bastions aan, maar konden niet tot in de stad doordringen. Trajanus besefte dat een aanval op Sarmizegethusa geen zin heeft en wijzigt zijn plannen. Hij besloot tot een blokkade van de stad om de Daciërs uit te hongeren. De Daciërs zagen dat een overwinning niet meer mogelijk is en besloten tot radicale maatregelen. Ze zetten delen van de stad in brand (zie afbeelding) en degene die niet meer kunnen vluchten plegen zelfmoord door vergif in te nemen. Gebruik makend van de verwarring door het vuur en van de nacht ontvlucht een groep Daciërs de stad, waaronder Decebalus. Terwijl Sarmizegethusa nu makkelijk ingenomen kon worden door Trajanus, die er tijdelijk zijn hoofdkwartier vestigde, gaven vele Daciërs uit omliggende gebieden zich over. De defensieve werken van de hoofdstad werden gerepareerd.

    De oorlog was echter nog niet over. De Romeinen rukken op naar het noordwesten van de Carpathen. In dit gebied zijn de Romeinen nog niet eerder geweest, wat af te leiden valt uit de grootschalige houtkap om zich een weg door dit gebied te banen. Verder worden er nog kampen gebouwd en andere defensiewerken. Waarschijnlijk bevinden we ons nu in het dal van de Mures. Hier wordt ook een kamp van de auxilia aangevallen door Daciërs. Deze aanval wordt geleid door Decebalus zelf en ook nu is de aanval geen succes. Ondertussen hebben de Romeinen dankzij ene Bicilis een enorme schat gevonden die was verborgen door de Daciërs voor hun vlucht. We zien nu steeds meer afbeeldingen van Daciërs die zich overgeven. Decebalus vlucht met behulp van paarden, achtervolgd door ruiters van de auxilia. In een bos worden de laatste Daciërs echter ingesloten. Zoals vele andere Daciërs die hem hierin voorgingen pleegde Decebalus zelfmoord door zijn keel door te snijden. Liever zelfmoord plegen dan in handen van de vijand vallen. De auxilia namen zijn hoofd mee en presenteerde dit aan de keizer. Het verzet is nu volledig gebroken, het overgebleven Dacische gebied wordt snel ingenomen en de bewoners worden gevangen genomen. Het land wordt langzaam maar zeker geromaniseerd door het land toe te wijzen aan Romeinse veteranen. De Daciërs zelf worden verjaagd.

    9: Conclusie

    Het mag uit het voorgaande duidelijk zijn geworden dat er over veel aspecten van de Dacische oorlogen nog steeds onduidelijkheid bestaat. Vooral de route die gevolgd is door Trajanus is een grote bron van discussie. Helaas zullen vele twijfelgevallen nooit met zekerheid weerlegd kunnen worden, aangezien de kans dat we nieuwe bronnen over deze oorlog vinden zeer gering is. Omdat de routes in het voorgaande uitvoerig besproken zijn zal ik daar verder niet meer op in gaan.

    Dan nu de logistieke kant van de oorlog. Ten eerste de voorbereiding. Het blijkt dat de oorlog zeer grondig wordt voorbereid. Al in 98 begon Trajanus met zijn voorbereiding voor de eerste Dacische oorlog, die pas drie jaar later zou beginnen. Zo werden de forten langs de Donau versterkt, zodat Trajanus altijd op een sterke Donau-grens kon terugvallen. Een ander belangrijk element was het zorgen voor de voedselvoorziening. Voor een betere toevoer van voedsel werd er een kanaal gegraven bij de IJzeren Poort. De aanvoer werd toevertrouwd aan de vloten van Pannonia en Moesia. Het voedsel werd vervolgens opgeslagen in de forten langs de Donau, zoals Viminacium. Voor de verbetering van de communicatie langs de Donau werd bij die zelfde IJzeren Poort een weg in de rotsen uitgehakt. Kosten noch moeite werden gespaard om logistieke problemen tijdens de aanstaande oorlog te voorkomen.

    Toen Trajanus eenmaal het sein gaf om de oorlog te beginnen werden er twee pontonbruggen aangelegd. Deze bruggen zorgden voor een vlotte passage van de Donau. Terwijl de Romeinen optrekken, aanvankelijk zonder tegenstand, verrezen er overal langs de afgelegde route forten en andere defensiewerken. Ook wordt er meteen een weg aangelegd inclusief vele bruggen. Dit had natuurlijk als functie om de voedselvoorziening vanuit de Donauforten makkelijk te laten verlopen. Ook de communicatie werd vergemakkelijkt via deze wegen. De forten langs de wegen hadden naast een beschermende functie ook een functie als voedselopslagplaats. Opvallend is trouwens dat alleen legionairs zich volgens de zuil schijnen bezig te houden met het bouwen van forten en wegen.

    Een veel voorkomend tafereel op de zuil is het kappen van hout, zoals ook hiernaast weer te zien is. Soms werd dit gedaan om een weg te kunnen aanleggen door een bos, soms ook voor het bouwen van een kamp met een palissade. Het kappen van hout ter plaatse was natuurlijk veel gemakkelijker dan hout meevoeren. Aangezien de Romeinen steeds verder het Dacische land binnentrokken werd de voedselvoorziening ook steeds moeilijker. Daarom zien we dat ze vaker de omliggende dorpen plunderen of dat ze zelf de gewassen oogsten van vijandelijke gronden. De buit werd dan met ezels of wagens naar het kamp vervoerd.

    Dat de communicatie tijdens de Dacische Oorlog goed functioneerde is te zien aan de snelle reactie van Trajanus op de inval van de Roxolanen in Moesia Inferior. Al heel snel begeeft hij zich met een troepenmacht naar de Donau en vaart stroomafwaarts naar het gebied waar de invallen plaatsvinden.

    Al vrij snel na de eerste Dacische oorlog wordt begonnen met de voorbereidingen voor de tweede oorlog. De forten in het tot dan toe veroverde gebied worden versterkt en het wegennet wordt uitgebreid en verbeterd. Ook laten de Romeinen weer een knap staaltje bouwkunst zien door een stenen brug over de Donau te bouwen nabij Drobeta. Dit alles om zo snel en efficiënt mogelijk te kunnen oprukken naar het Orastie-gebergte. Hoe belangrijk deze brug voor de logistiek was blijkt wel uit het feit dat Decebalus plannen had om deze brug aan te vallen om zo de Romeinen af te sluiten van hun voedselvoorziening en communicatie.

    Uit het feit dat de Romeinen telkens recht op hun doel afgingen blijkt dat ze een goede kennis van het gebied bezaten. Rossi beweert zelfs dat de Romeinen hun strategie bepaalden met behulp van topografische kaarten. Dit valt natuurlijk niet te bewijzen zolang we niet van zulke kaarten vinden, maar het blijft een feit dat ze zonder kennis van de geografische toestand van Dacië niet via twee kanten hadden kunnen aanvallen zoals tijdens de tweede oorlog. Waarschijnlijk was deze kennis voor een deel gebaseerd op verslagen van rondreizende Romeinen die het gebied bezochten na de oorlogen van Domitianus. Voor het oprukken met twee gescheiden legers is ook veel planning nodig en een goede communicatie is essentieel voor een succesvolle campagne.

    Het mag duidelijk zijn dat de Romeinen hun campagnes zorgvuldig gepland hebben en bij de voorbereiding werd niets aan het toeval overgelaten. Mede dankzij de goede wegen en de vele gebouwde forten verliep de voedselvoorziening voorspoedig en was er een zeer goede communicatie mogelijk tussen verschillende Romeinse eenheden. En dit maakte uiteindelijk de zege op de Daciërs mogelijk.

    Literatuur

    Lepper, F. A. en S. S. Frere, Trajan's Column (Gloucester 1988).

    Rossi, Lino, Trajan's Column and the Dacian Wars (Londen 1971).

    Strobel, Karl, Untersuchungen zu den Dakerkriegen Trajans (Bonn 1984).

    © Martijn Rip
    Voorjaar 2003