Historische Vereniging Noordoost Friesland te Dokkum

HET GROOTSCHIPPERSGILDE

L. Meerema
Bron: De Sneuper no.65, p. 188 e.v.

Het oudste archiefstuk van de Gilden is dat van het Grootschippersgilde. Het dateert van 30 september 1648.

Conditien en Articulen waarop ende naa de Deurvaren Schippers ofte Deurjagers tusschen de steeden Doccum ende Harlingen hun voortaan sullen hebben te reguleren.

Enkele artikelen:

1. De schippers moeten de respectieve Magistraten ‘alle eere, respect en gehoorsaamheijt bewijsen
2. ‘dat daags niet meer als een schip van Doccum ende Harlingen et vice versa, s morgens tot negen uijr sal mogen afvaren, uitgenomen alleen met dode lijke sonder wijders.
3. Als de Deurjagers Leeuwarden zijn gepasseerd, mogen ze mensen, goederen en brieven uitzetten en lossen. Die van Harlingen hebben voorbij Snakkerburen hetzelfde recht.
4. ‘Dat de betalinge der Tollen sal moeten gedaan worden aan de respectieve Eijgenaars der trekweegen van de respec-tieve drie steden.
5. ‘Wie dese conditien of articulen in enigerleije wijse geraakt te overtreeden sal ofte sullen vervallen, voor de eerste maal in de boete van drie car guls voor de tweede maal ses car guls en voor de darde maal, bij suspensie van ’t Veer, voor de tijt van ses weeken.

Aldus gedaan gearresteert en geslooten tusschen de respec-tieve Gecommitteerden van de Magistraten der steeden Leuwarden, Doccum, ende Harlingen In kennisse hun Handen, nevens de subscriptie van de ondergeschr Secretarie,
Actum den 3den Septembris 1648.(1)

Op een vergadering in 1670 werd aan verschillende schippers de Eed afgenomen.(2)
Naast de Gildeartikelen gold de Ordonnantie voor de schippers tussen Dokkum en Leeuwarden.

Gewoonlijk zullen vier schepen naar Leeuwarden varen: het eerste ’s morgens om vijf uur, het tweede om negen, het derde klokslag twaalf en het laatste om precies vier uur.
De schippers moeten zich in dienst stellen van de ‘reisende man’. Dronken schippers moeten hun beurt voorbij laten gaan.
‘De schippers sullen moeten houden goede digte overdekte schepen met seilen sampt stercke lijnnen kloeten stocken en andere gereetschap wel voorsien‘. Lege schepen moeten de mast strijken als ze worden getrokken. Het is mogelijk een schip af te huren voor een bepaalde prijs ‘dat de veerschippers niet sullen mogen gedogen dat in de schuijte anders verdeck eenige taback sal mogen worden gerookt of gedronken worden’.

Een soortgelijke Ordonnantie gold ook voor de schippers tussen Dokkum en Stroobos.

Veel namen van schippers die de Eed hebben afgelegd tussen 1670 en 1748 worden vermeld. Een dankbare bron voor Sneupers.

Op 21 December 1748 werd het GROOTSCHIPPERSGILDE vernieuwd door de bestaande artikelen te corrigeren en aan te passen. Deze werden opgestuurd naar Gedeputeerde Staten; ze worden goedgekeurd op 10 februari 1755.

Van veel schippers wordt vermeld dat ze de eed van getrouwigheid hebben afgelegd.(2)
Deze luidde: ‘Belove en sweerte in aller getrouwigheijt volgens de lijsten te sullen invorderen alle Tollen van de reijsende persoonen en die met ons sullen comen te varen soo wel van die personen onderwege als binnen de steden in onse schepen comende en niets daer van agterhouden en &swijgen directe nogte indirecte dan terstont ’t elken reijse aen de opteijkenaars getrouwelijk aengeven.
De Heren van de Magistraat te respecteren, haare bevelen te obedieren, de Passagiers fatsoenlijk te bejegenen, de brieven en Packen ten eerste te bestellen, op de gesette tijden praeciselijk affvaaren, onderweghs sonder noodsakelijkheijdt niet aan te leggen, nughteren en bequaam mij te houden, vervolgens te gedragen, als een braaff en Eerlijk Trek-schipper betaamt.
Soo waarlijk help mij Godt almagtigh. (2)

De schippers moeten zich houden aan de Ordonnantie op het Veer tussen de verschillende steden:
-‘Dat alle dagen ordinaris vier schepen van hier naar Leeuwarden / t Stroobos sullen varen, als eerste smorgens tot fijff uuren dit tweede tot neegen uuren dit derde tot twaalf uuren dit laatste tot vier uur precijs mit de klockslag.
-Dat de schippers sich ipsich nuchteren ende bequaam sullen moeten houden tot goede dienstbaarheid van de reisende man sonder oock haar met woorden ofte werken qualick te bejegenen bij poene van drie caroli gulden telckens te verbeuren.
-Dat geen schippers aan de beurt liggende dronken sijnde, sal mogen in het schip gaan omte varen ’t zij voor hem zelven of als huursman.
-De schippers sullen moeten houden goede digte overdekte schepen met seilen sampt stercke lijnnen kloeten stocken en andere gereedschap wel voorsien en varen tesamen in den algemeene buydel sonder de agterdeur van ’t schip te beswaeren bij gelijcke poene.
-Soo wie extra ordinaris een schuyte afhuert sal voor vraght betalen vier gulden boven drie stuyvers voor Tol en sullen de schippers terstond met hare schip en peert cum annexis gereedt sijn bij poene als vooren.
-Dat de veerschippers niet sullen mogen gedogen dat in de schuijte anders verdeck eenige taback sal mogen gesmoockt of gedronken worden bij poene die sulcks gedooght betalen sal -drie caroli gulden te expliciteren als volght: ‘d eene helft tot profijt van onse opsichter Hr. Jan Stangerus en de andere helfte tot profijt van onsen executeur die terstondt sullen wezen executabel.’(3)

Drankmisbruik dwong het Bestuur van de stad tot het nemen van resoluties om sulks te voorkomen:
De Magistraat heeft seer qualick waergenomen ‘door niet compostement van veele der Trekschippers verscheidene veel te grote liefhebbers van sterke drank sijnde ook uitvaeren onbehelpelijk tot groot en sonderlingh ongemack en ongerijff van coopluiden en passagiers.’(4)
Veel eigenaars verhuren hun beurten aan onbekwame personen die het niet zo nauw nemen.
Om verder verval te voorkomen neemt de Raad een resolutie aan, dat alle schippers de Eed van getrouwigheid moeten hebben afgelegd voordat zij in dienst mogen treden.

Een enkele keer worden strenge maatregels tegen de schippers genomen:
Zo wendt commissaris Groenja zich tot de Magistraat van Dokkum en beklaagt zich over het slechte gedrag van schipper Jacob Hansma die beschonken van Leeuwarden koomt aff te vaaren.
Bovendien blijft hij weigeren ‘de van buijten inkomende Persoonen op ’t schedule te setten, en aan die het competeren, te verantwoorden.
Gij Jacob Hansma naa gewoonte weeder dronken in praesentie van getuigen met vloeken en schelden de commissaris daarop hebt uitgedaagd. De Raad heeft zich nauwkeurig op ’t wangedrag van Jacob Hansma geinformeerd en bevonden, U geheel ongeschikt als trekschipper van Dockum op Leeuwarden langer te dulden, dienstvolgens werd gij Jacob Hansma van stonden aan, door insinuatie deses, ontschippert.’(5)
Hetzelfde overkomt Geert Roelofs, die door overstallige dronkenschappen manqueert in het behoorlijk waarneemen van uw post als trekschipper, en zulks niet langer te dulden zijnde verboden U voortaan als schipper te varen off op de post te rijden’.(5)

In Januari 1794 deelt secr. Suiderbaan mee aan de Staten van Groningen dat er klachten zijn van Leeuwarder schippers dat de post vanuit Groningen pas op woensdag en zaterdag in Stroobos aankomt i.p.v. op dinsdag en vrijdagavond.
De brieven uit Groningen geadresseerd aan het platteland en Leeuwarden blijven een week liggen omdat de schippers op zaterdagmorgen om acht uur al zijn vertrokken voordat de Stroobosser schippers zijn gearriveerd.
Het verzoek is nu dat de Stroobosser schippers op dinsdag en vrijdagavond terug te komen zodat de klachten achterwege blijven.
De reaktie van G. Alberda namens de G.S. van Groningen luidt dat de Trekschippers worden gelast van nu voortaan geduirende de tijden van besloten water met hunnen snikwagens op de marktdagen niet later als om tien uuren des voordemiddags van hier te rijden en wel dagelijk daar voor zorg te dragen dat niet later als des agtermiddags te drie uuren zich op Stroobos bevinden.’(6)

In 1787 schrijven de Burgemeesters en Raad van Doccum een brief aan de G.S. van Friesland:
De trekschippers van Leeuwarden op Dokkum worden ‘zeedert geruimen tijd gedurig aangesogt om in hunne schepen Roeven te laten maken en die te approprieren gelijk plaats heeft in de Harlinger schepen’.
De schippers vragen de vrijheid deze roeven in navolging van de Harlinger schepen te laten maken en om van hen die in de roeven willen zitten drie stuivers extra te mogen vorderen.
De reactie van de Dokkumer raad is negatief en conservatief: Het verzoek is, zo schrijven zij, niet in overeenstemming met het contract uit 1726 waarin is bepaald dat in elk schip vierentwintig personen mogen worden vervoerd voor acht stuivers p.p. Dit contract mag niet eenzijdig worden opgezegd. Als de Leeuwarder schippers hun schepen ook van glazen hadden voorzien zoals de Dokkumer schepen, dan zouden er weinig verzoeken komen.
Wie afgescheiden wil reizen van het gros des volks kan gereddert worden door een affgewonnen beurt. Er zijn veel inconvenienten te voorzien als er roeven worden geplaatst, want deese afsluiting moet wel seeker ijver en eersugt verwekken welke altoos quaade gevolgen na hun sleepen.(7)
Ze spreken de wens uit dat het verzoek wordt afgewezen en alles dus bij het oude zal blijven.

Vele insinuaties van het Stadsbestuur zijn bedoeld om de beurtvaarten zo gunstig mogelijk te laten verlopen zoals het op tijd vertrekken van de beurtschippers, het organiseren van een nabeurt, als er te veel passagiers zijn voor een normale beurt, het goed onderhouden van de schepen, de vracht en de brieven alleen te bestellen bij het Veerhuis en zelfs het vervoeren van gewapende burgers: ‘Om uit naam van de Gerechte der stad Dockum Durk Walcker trekschipper te Kollum te insinueren ten spoedigste zig gereed te maken om met zijn schip van hier uit gewapende burgers af te varen en dezelve te ontscheepen daar waar de commandant van dit detachement het zal nodig oordelen, en ingevalle van weigering, zal de dubbelde kosten van een beurt werden gerequireerd.’(8)
Dit vond plaats in 1798 in de Patriottische tijd. Eelke Jans Hoogterp wordt in 1828 gesommeerd om 45 cent terug te betalen aan Mr. A.S. Talsma, griffier bij het Vreedegeregt te Dokkum die hij ‘ten onregte wegens vragt van ZEde heeft gevraagd en bekomen op vrijdag den 21 December 1827 zullende bij niet voldoening daaraan door hun Ed Achtben nader worden gedisponeerd.
De Stadsbode krijgt echter als reaktie van Eelke Keuning, dat niet hij maar Simon Hoogterp deze gelden had ingevorderd en in de zak had en bovenstaande insinuatie dies niet wettig was.’(9)
Het laatste bericht uit de Gildeboeken der Trekschippers dateert uit 1844.

Bronnen:
1. S.A.D. 680.
2. S.A.D. 681.
3. S.A.D. 681/670.
4. S.A.D. 681.
5. S.A.D. 671.
6. S.A.D. 684.
7. S.A.D. 683.
8. S.A.D. 671.
9. S.A.D. 671.


Deze site hoort frames te bevatten. Ziet u geen frames, klik dan hier.