<< Terug naar overzichtspagina

 

René Joseph Billiet                X Hamme 24/04/1919             Maria Joanna Margareta Geldof

(fs Theophiel  X  Emma Maria Anne)                                              (fa August  X  Silvie Crabbe)

° Roeselare 30/07/1895                                                           ° Roeselare 20/07/1890

+ Torhout 19/04/1962: 67 jr                                                    + Brugge 02/01/1967: 76 jr

 

Kinderen:

            1. Brigitta

            2. Gilbert

            3. Michel         ° Torhout 22/12/1924
                                    + Torhout 27/01/1925: 1 mnd

            4. Leona          ° Torhout 25/04/1926
                                    + Torhout 22/05/1927: 13 mnd

            5. Willy

            6. Lena            ° Torhout 11/08/1929
                                    + Torhout 26/06/1930: 8 mnd

            7. Maurits

            8. Guido

 

Adressen :

                Roeselare, eerst thuis, daarna bij een broer van Maria Geldof.

                Marktplaats Torhout (1921), huurkamer op de bovenverdieping bij Theophiel Denyft.

                Lichterveldestraat Torhout (huurhuis vanaf 1922).

                Brildamwegel Torhout (eigen woning vanaf okt. 1924 tot aug. 1929).

                Spinneschoolstraat 14 Torhout (vanaf 1/8/1929), huurhuis met winkelruimte van kloostereigendom.

                Jozef Wouterstraat 17 St-Michiels Brugge (eigen woning vanaf 26/6/1960).

                Koning Albertlaan 23 St-Michiels Brugge (Maria Geldof vanaf 5/3/1966).

 

Legerdienst René: in 1919 bij het 2-de regiment Carabiniers, 11-de Compagnie (10 maanden, waarvan 5 maanden in Beverloo en 5 maand in Duitsland, Munchen-Gladbach)

 

 

René Billiet was 40 jaar lang een zeer bekend figuur in Torhout en grondlegger van de lokale christelijke arbeidersbeweging. Daarnaast was hij ook actief in de politiek als provincieraadslid. De strijd tussen katholieken en socialisten was daarin een drijvende factor.

René schreef zelf een groot gedeelte van zijn levensverhaal neer, waarvan dit artikel een samenvatting is. Tussen de lijnen van zijn verhaal door valt te lezen hoe fundamenteel het geloof in die tijd ingebakken zat en hoe grondig de samenleving sindsdien al veranderd is. Parochiegeestelijken hielden een vinger in de pap om alles in katholieke banen te leiden en schoven daartoe hun pionnen naar voor. René was ongetwijfeld één van die pionnen, maar dan wel één die uitgroeide tot een pionier.

René Billiet

 

René Billiet werd in Roeselare geboren op 30 juli 1895. Tot aan zijn plechtige communie in 1907 ging hij er naar de Sint-Amandsschool en begon daarna reeds op 12-jarige leeftijd te werken in de weeffabriek van madame Van Gheluwe in Roeselare, waar ook zijn vader werkte. Een paar jaar later ging hij werken in de weeffabriek ‘Wyckhuyse’ eveneens in Roeselare. Hij maakte daar in 1910 de grote ”lock-out” mee van de Roeselaarse textielfabrieken waarbij de arbeiders wekenlang voor gesloten fabriekspoorten stonden. René werd in dat jaar, op 15-jarige leeftijd, actief lid van de beginnende christelijke vakbond.

 

Gedurende de Eerste Wereldoorlog moest het ouderlijk gezin Billiet vluchten, omdat Roeselare vanaf oktober 1917 beschoten werd. René en zijn ouders vonden een vluchtelingenopvang in het Oost-Vlaamse Hamme, samen met vele andere Roeselaarse gezinnen. Daar leerde hij zijn toekomstige vrouw Maria Geldof kennen. Net als René was ook zij uit Roeselare afkomstig en verbleef er eveneens als vluchtelinge, samen met haar ouders. Maria was tevoren verkoopster geweest in een chique kledingzaak ‘De Paternoster’ in Roeselare. Haar vader, August Geldof, was een kleermaker die in Roeselare enige bekendheid had, onder andere omdat hij 67 jaar lang in de stadsharmonie van Roeselare speelde.

René moest in Hamme een tijd onderduiken om niet door de Duitsers aangehouden te worden voor dwangarbeid. Hij verborg zich op de zolder van een bevriende kennis.

Na de oorlog kon de familie Billiet terugkeren naar hun huis in Roeselare. De familie Geldof daarentegen moest noodgedwongen nog een jaar in Hamme blijven wonen omdat hun huis in Roeselare in puin lag.

Vijf maanden na de oorlog huwden René en Maria in Hamme. Het waren krappe tijden als gevolg van de oorlog, maar toch werd er voluit gefeest en René schreef later voldaan dat op zijn trouwfeest “de ganse familie zich naar hartelust tegoed kon doen aan vier volle manden koekebrood”.

 

René deed kort na de oorlog legerdienst bij het Belgische bezettingsleger in Munchen-Gladbach in Duitsland, terwijl zijn vrouw in Roeselare verbleef. Omdat hij al gehuwd was, genoot hij een verkorting van dienstplicht.

Na zijn legerdienst, in 1920, vond René werk in de weverij ‘Textile des Flandres’ in Torhout waar hij meesterknecht werd.

In de Torhoutse Brildamstraat kocht hij (met een lening) een stuk grond waarop de resten van een door de oorlog platgeschoten woning stonden, waarvoor oorlogsschade kon getrokken worden. Het was gelegen op de straathoek van de Brildam met een wegel die vele jaren later de Felix Timmermanslaan genoemd werd. Vanaf 1924 woonden zij in het herbouwde huis. René inde uiteindelijk 10.000 frank aan oorlogsschade (7500 frank in geld en voor 2500 frank in aandelen).

Maar Maria vond het er te eenzaam en ze was er 's avonds vaak bang als ze alleen was. Ze wou ook liever in de stad een winkel houden. Dus verkochten ze het huis weer in 1929, behalve een stukje tuingrond dat ze behielden voor groenten- en fruitkweek.

In de Spinneschoolstraat konden René en Maria een huis met winkelruimte huren van het klooster Sint-Vincentius en ze verhuisden daar naartoe in augustus 1929. Maria hield er tot 1948 een textielwinkeltje als bijverdienste.

Maria en René kregen acht kinderen, waarvan er drie op zeer jonge leeftijd overleden.

 

Ondertussen waren er tussen 1922 en 1924 veel politieke en sociale moeilijkheden in de weverij waar René werkte. De weverij bleek gedomineerd te worden door de socialistische coöperatieve van Edward Anseele, wat René aanvankelijk niet geweten had. Dat werd echter duidelijk toen de socialisten op zeker ogenblik in de fabriek propaganda begonnen te maken en eisten dat iedereen zich zou laten inschrijven bij hun vakbond. Men kreeg hiervoor een week tijd en daarna zou iedereen zijn lidboekje moeten vertonen bij het binnenkomen van de fabriek. René sprak met enkele collega’s af om zich bij het christelijk syndicaat aan te sluiten. Tegen de dag dat ze hun vakbondsboekje moesten vertonen aan de fabriekspoort, waren ze al met negen personen, waaronder enkele vrouwen, bij het christelijk syndicaat.

René startte acties tegen de socialistische ledenwerving en begon toen zelf een christelijk syndicale organisatie op te bouwen, tot woede van de socialisten. Het bestuur van de fabriek maande René aan om zijn syndicale werking stop te zetten, maar hij weigerde. Een afgevaardigde beloofde hem daarna een prachtige toekomst als hij overstapte naar hun gedachtegoed, wat René van de hand wees. Tenslotte kwam de directeur zelf met de dreiging van ontslag, maar René antwoordde: "buiten de fabriek doe ik wat ik wil, in de fabriek werk ik voor het loon dat gij mij betaalt. Indien u mij ontslaat, dan zal het niet zijn omdat ik mijn werk niet goed doe, maar om reden van: rood of geen brood".

Het bleef uiteindelijk bij dreigingen zonder gevolg, en die aarzeling vanwege de directie om hun standpunt hard te maken, gaf René de kans om het zijne door te drukken. Zijn acties kenden succes, want het ledental van de christelijk gesyndiceerden in de fabriek groeide in een paar jaar aan tot 40 en later zelfs 62 leden, ondanks veel sabotage en bedreigingen met afdanking, die echter altijd zonder gevolg bleven.

 

René werd spoedig door pastoor Vandekerckhove opgemerkt om zijn syndicale activiteit en de successen die hij daarbij boekte tegen de socialisten. Daarom vroeg hij René in 1924 om voorzitter te worden van de plaatselijke ACW-afdeling (Algemeen Christelijk Werkliedenverbond). Na enige bedenktijd nam René dit aanbod aan. Hij deed dit werk 's avonds na zijn dagtaak. De Torhoutse ACW-afdeling was nog maar pas vijf jaar voordien gesticht en stond toen nog in de kinderschoenen.

In 1926 werd hij daarnaast ook nog voorzitter van de Torhoutse Christelijke ziekenbond ‘Karel de Goede’, en ook van het ACV (Algemeen Christelijk Vakverbond).

Zijn vrouw Maria Geldof van haar kant behoorde in 1928 tot één van de acht oprichtsters van de Torhoutse KAV (Katholieke Arbeiders-Vrouwen). Voor de jaarlijkse tombola van de KAV schonk ze steevast spullen uit haar winkeltje, waarna ze ook bij andere leden op ronde ging om prijzen in te zamelen.

 

Pas in 1932 gaf René zijn ontslag in de weverij om voltijds in dienst te komen van het ACV als propagandist voor Torhout en omliggende gemeenten. Hij bleef de drie voornoemde functies bij het ACW, ACV en ziekenbond vervullen tot zijn pensioen, en met volle inzet. Onder zijn impuls groeide het christelijk syndicalisme te Torhout zelf en in gans het gewest Houtland. Hij stichtte afdelingen van het ACV in Zedelgem, Veldegem, Aartrijke, Wijnendale, Ruddervoorde en Kortemark, en vormde er zelf de eerste militanten en bestuursleden.

 

Zijn activiteiten waren niet alleen sociaal, maar ook zeer godsdienstig geïnspireerd. Vanaf 1924 organiseerden René en enkele andere personen een jaarlijkse bloemenhulde tot het Heilig Hart. Toen hij in 1926 tijdens de versiering van de kerk voor het Heilig Hartfeest van een ladder viel, liep hij een breuk op waaraan hij moest geopereerd worden.

Op Goede Vrijdag 1935 organiseerde hij ook de openbare kruisweg, met 112 werklozen. Zowel de Heilig Hartbloemenhulde als de Goede Vrijdagherdenking werden na de oorlog onder de leiding van parochiegeestelijken gebracht.

Vanaf 1937 tot aan de oorlog organiseerde René retraites voor werklozen bij de Paters Redemptoristen te Roeselare. Vanuit Torhout zond hij jaarlijks twee groepen van 30 man en het initiatief werd door tal van gewesten overgenomen, zodat in totaal rond de 1200 werklozen eraan deelnamen in nauwelijks tweeënhalf jaar tijd. René was iemand die erg spraakzaam was en de mensen wist over te halen tot medewerking.

 

De katholieken hadden, net zoals onder meer de socialisten, een eigen cinema in Torhout: de ‘Kino Thor’. Van 1936 tot mei 1940 was René kassier van de katholieke cinema. Na de oorlog was zijn zoon Gilbert er operator om de projector te bedienen. De deken van Torhout wou niet dat het jonge volkje daar onstichtelijke dingen te zien kreeg, en René was daarom één van de leden van een comité dat vooraf de films keurde. Soms werd hierin beslist om bepaalde fragmenten uit de filmvertoning te censureren. Als een kort fragmentje in de film iets te passioneel in beeld kwam, moest de operator op dat moment aan de lens van de projector draaien zodat alles wazig werd, en er werd pas weer scherp gesteld nadat het fragment voorbij was. Dat werd op veel gefluit en gejoel uit de zaal onthaald.

 

Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bracht heel wat ongerustheid en kopzorgen. René stond op het punt om naar Frankrijk te vluchten met zijn gezin, maar had daar toch grote zorgen en twijfels over. Toen hij op een dag in die angstige periode was gaan bidden naar de kerk om raad en bijstand, stond de raadgever hem bij zijn thuiskomst al op te wachten aan zijn voordeur. 't Was zuster portierster van het klooster die door moeder-overste gestuurd was. Moeder-overste had al van zijn vluchtplannen gehoord. Zij was van oordeel dat het een gans andere oorlog zou worden dan de Eerste Wereldoorlog, wegens de Duitse overmacht en hun moderne luchtmacht, en dat vluchten daarom weinig zin had. Op raad van moeder-overste besloot René om dan toch maar in Torhout te blijven onder de Duitse bezetting.

Alleen hun zoon Gilbert, die toen bijna 18 jaar was, werd meegestuurd met een groep van een 80-tal jongeren uit Torhout die als reservisten voor het leger opgeroepen waren. Via de radio was daar een algemeen bevel toe gegeven voor alle jonge mannen van 16 tot 35 jaar die nog niet in het leger waren. Ze moesten zich met eigen middelen naar de westhoek begeven, waar ze verdere instructies zouden krijgen.  De Torhoutse jonge gasten, waarvan de meesten tussen 16 en 18 waren, fietsten in groep onder begeleiding van priester-leraar Decoussemaker, eerst naar Diksmuide, daarna naar Veurne en van daaruit naar Noord-Frankrijk. Maar omdat de Duitse pantsers verrassend snel tot aan de Franse havenstad Abbeville doorstootten, was de doorgang naar Zuid-Frankrijk afgesneden. De frontlinie kruiste hun pad en ze maakten een bombardement mee terwijl ze overnachtten in een hooischuur van een Franse boer, maar ze kwamen er met de schrik vanaf. Na een vergeefse dooltocht van enkele weken, keerden ze na de capitulatie terug naar huis.

 

Kort vóór de capitulatie werd Torhout gebombardeerd door Duitse vliegtuigen. In verschillende aanvalsgolven werden allerlei soorten bommen gedropt. Bij elk luchtalarm schuilde het gezin Billiet in hun kelder, waarvan het plafond met extra steunbalken versterkt was. Er vielen bommen op het klooster net achter René’s huis, en zelfs ook een kleine brandbom op het dak van zijn huis, maar die ontplofte niet en botste over de dakgoot op straat. Ook op hun achterkoertje lag een kleine niet-ontplofte brandbom. Bij een overbuur viel een krachtige bom op de achterzijde van het huis waar ook de kelder gelegen was. René heeft na het afblazen van het alarm nog geprobeerd om puin te ruimen rond de kelder, maar er waren zware stukken ingestort waar hij met de blote hand geen enkele beweging kon in krijgen. De hulpdiensten moesten ingeroepen worden. Er werden drie doden en twee lichtgewonden van onder het puin gehaald.

Na die zware bominslag bij de overburen, vluchtte het ganse gezin Billiet tussen twee aanvalsgolven in, tot buiten het centrum van Torhout. Met een lichte matras op de fiets gebonden, zakken levensmiddelen en een gevouwen ligzeteltje aan het stuur, trokken ze naar een vriend Dewilde in de Poperboswegel. Ook de kinderen waren allen beladen met zakken kleding die al klaar stonden van toen ze nog naar Frankrijk dachten te vluchten. De oudste dochter Brigitte droeg onder andere een geldkoffertje met 100.000 frank van het werklozenfonds, waarvan het gemeentebestuur aan René de opdracht had gegeven ervoor te zorgen dat het niet in Duitse handen viel, maar aan de werklozen toekwam. Maria droeg het jongste kind Guido in een warm deken gewikkeld, want die had mazelen.

Ze zagen onderweg verschillende huizen die kapot gebombardeerd waren of in brand stonden, evenals de kerk van Torhout, de katholieke cinema, een kapel en enkele klooster- en schoolgebouwen, waaronder een brandende speelzaal die op slechts 7 meter van het huis van René gelegen was. Op sommige plaatsen konden ze haast niet meer normaal stappen door het puin dat op straat lag.

Bij de familie Dewilde aangekomen, brachten ze de rest van de dag door in een soort overdekte loopgracht, een schuilput die de eigenaar zelf gegraven had in zijn tuin. Ze maakten van daaruit nog verschillende aanvalsgolven op het stadscentrum mee. Pas nadat de bombardementen bij valavond ophielden, gingen ze binnenshuis wat nachtrust nemen.

 

Terwijl de Torhoutenaren midden de bommenregen zaten, bevond koning Leopold III zich op Torhouts grondgebied, in het kasteel van Wijnendale, op slechts drie kilometer van het centrum. Omdat de situatie voor het Belgisch leger hopeloos geworden was en om mensenlevens te sparen, ondertekende hij de capitulatie tegen de zin van zijn ministers in. Hij besloot toen ook om niet samen met zijn ministers in ballingschap naar Londen te gaan, maar in België te blijven, ook dat opnieuw tegen het advies van zijn regering in. Zijn eigenzinnige houding zou hem later de troon kosten.

 

Tot in januari 1941 vond René werk in een stedelijk steunfonds voor werklozen, maar werd dan, samen met enkele anderen, afgedankt door de Duitsgezinde burgemeester omdat ze beschouwd werden als ”niet betrouwbare elementen”.

Na het afleggen van examens kon René vier maanden later aan het werk in een werklozenfonds in Brugge. Daar werd hij spoedig opnieuw afgedankt omdat hij niet wilde tekenen voor het Duitsgezind syndicaat van hand- en geestesarbeid. Hierna bleef hij de hele oorlogsperiode werkloos. Ze konden de oorlogshonger overwinnen dankzij de kleine winkel van Maria en het werk dat hun zoon Gilbert had als postbode. De oudste dochter Brigitte kon vanaf 1943 als regentes ‘snit en naad’ aan de slag in Menen.

De laatste maanden van de oorlog leefden ze in angst voor de Gestapo, want hun zoon Gilbert was toen ondergedoken nadat hij opgeroepen was voor dwangarbeid in Duitsland.

 

Op 8 september 1944 werd Torhout bevrijd. De eerste geallieerden die Torhout binnenreden waren Poolse troepen. Korte tijd erna volgden ook Engelsen.

5000 Torhoutenaren gingen op dankbedevaart voor de redding naar de Onze-Lieve-Vrouwekapel van Wijnendale. De hele familie Billiet stapte mee.

Bij de bevrijding leerden ze een Engelse militair kennen, sergeant-majoor Jack Coultas, die enkele maanden in Torhout gekazerneerd lag. Hij werd zelfs geregeld op bezoek ontvangen in het huis van René. De kinderen Brigitte en Gilbert bleven later met hem briefwisseling onderhouden en na de oorlog hebben ze hem ook eens bezocht tijdens een vakantie naar midden-Engeland.

 

René had in de weken vóór de bevrijding een geheime vergadering bijgewoond met voormalige ACW-bestuursleden, waarin besloten was om zo snel mogelijk na de bevrijding weer van start te gaan met hun organisatie. Hij hernam dan ook direct na de bevrijding zijn syndicale werk en in vijf weken tijd werd in Torhout het vooroorlogse aantal ACW-leden opnieuw bereikt en overschreden.

Zijn dochter Brigitte werd ook ingeschakeld als bediende in de Torhoutse ziekenbond nadat ze het lesgeven stopzette.

 

Vanaf 1946 werd René ook politiek actief voor de Christelijke Volkspartij (CVP). Hij werd verkozen provincieraadslid voor het arrondissement Brugge, een mandaat waarin hij herverkozen werd in 1950, 1954 en 1958. Een kroon op zijn werk en een bewijs dat zijn inzet door de bevolking gewaardeerd werd. Eén van de actiepunten in de provincieraad waar hij fel voor pleitte, was een jaarlijkse provinciale toelage van 100.000 frank voor de heropbouw van de IJzertoren in Diksmuide. Na een gloedvolle rede werd zijn voorstel aanvaard door de rechtse meerderheid.

 

Aan talloze verenigingen werkte René mee. Zo werd hij ook nog:

- voorzitter van de Torhoutse Dienst voor Beroepsoriëntering

- ondervoorzitter van de ‘Bond der Ziekenkassen’ van het arrondissement Brugge

- ondervoorzitter van de Torhoutse Davidsfondsafdeling

- beheerder van de kredietmaatschappij ‘Eigen Woon spant de Kroon

- lid van de kerkraad Sint-Pietersbanden van Torhout

- bestuurslid van de harmonie ‘De Jongelingskring

- bestuurslid van een turnvereniging

- en medewerker aan vele andere lokale organisaties

 

Daarnaast werkte hij ook nog aan zijn eigen opleiding, door jaarlijkse deelnames aan de "sociale week" voor ACW-verantwoordelijken in Leuven, en retraites in Drongen. Voor zijn vele verplaatsingen beschikte hij reeds in de late jaren '40 over een eigen auto.

 

Ook in zijn privéleven deed René aan sociale werken. Na de oorlog kwamen er enkele weeskinderen hun zomervakantie doorbrengen in zijn gezin. Ze kwamen via een internationale hulporganisatie ‘Foster Parents’ die zich inzette voor de kinderen van oorlogsslachtoffers. Eerst kwam een Vlaams kind, half wees, uit Borgerhout (Maria Van Berendoncks), later een Engels kind van een gesneuvelde vliegtuigschutter (Colette Johnson), en ook nog een Pools vluchtelingenweeskind (Dorothea Riewe). Met elk van hen bleef men later briefwisseling onderhouden. Over de vakantiebelevenissen van de Engelse Colette Johnson bij de familie Billiet verscheen een artikel in een Engelse krant.

 

René hield van reizen. Naar Lourdes (Frankrijk) ging René minstens acht keer op bedevaartreis. René was in Lourdes vooral onder de indruk van de enorme kaarsjesprocessie, waarbij de gezangen van 25.000 deelnemers weergalmden in de omliggende bergen. Terwijl hij daar de eerste keer was in 1927, deed het nieuws de ronde dat er een mirakel gebeurd was toen een Leuvense vrouw daar genas.

Rome werd bezocht in een bedevaart van het ACV, met audiëntie van Paus Pius XII. In 1950 woonde René het 10-jaarlijkse passiespel van Oberammergau in Oostenrijk bij, en in 1952 bezocht hij Hitlers "arendsnest" in Berchtesgaden in Beieren.

René vertelde heel graag over zijn reizen. Op warme zomeravonden werden de keukenstoelen op straat gezet langs de voorgevel, en het gebuurte troepte daar samen voor een gezellige avondklets. Er was zelfs een oud vrouwtje dat in haar oude dag een kamertje had op de eerste verdieping van het klooster en vanuit haar open raam meeluisterde naar de ambiance beneden op straat en naar René die aan het vertellen was van zijn reizen.

 

Bij de viering van het 60-jarig bestaan van de Torhoutse ziekenbond ‘Karel de Goede’ organiseerde René op 15 augustus 1957 een ziekendag met een openluchtmis en zegening van de zieken zoals in Lourdes, gevolgd door een feestmaal. Tot zijn eigen verrassing werd hij op dit feest gedecoreerd door de Torhoutse deken (in naam van de bisschop) met het Kruis van Sint-Donatianus, één van de hoogste kerkelijke eretekens in het bisdom. In zijn toespraak verklaarde de deken dat René deze bekroning verdiende “door zijn vele inspanningen ten bate van kerk en volk”, en hij noemde René “de man die het Torhoutse arbeidersvolk redde van het socialisme”.

 

Vanaf eind 1957 was René af en toe ziek, waarbij de dokter oordeelde dat hij oververmoeid was. Na enkele maanden rust kon René opnieuw deeltijds beginnen werken. In 1959 kreeg hij opnieuw ziekteperiodes met darmontstekingen en koorts. Hij werd voor onderzoek in het ziekenhuis opgenomen, maar René weigerde een risicovolle darmoperatie voor een tijdelijke verbetering zoals de dokter hem aanraadde. René deed, met nog meer volharding dan anders, novenen en bedevaarten, onder andere naar Oostakker, Broeder Isidoor in Kortrijk en in 1960 nog maar eens naar Lourdes. De periodes van ziekte wisselden af met maanden van beterschap.

 

In 1960 ging René met pensioen. Het ACV organiseerde een afscheidsfeest voor René, wat door meerdere kranten bericht werd. Om te kunnen genieten van een wat rustiger oude dag, verhuisde hij naar Sint-Michiels Brugge, waar hij een nieuwbouwwoning kocht met een mooie tuin erbij. Het waren vooral zijn vrouw Maria en hun dochter Brigitte die voor de verhuis naar Brugge gewonnen waren, want René zelf was liever in Torhout gebleven. Hun vroegere tuintje in de Brildam in Torhout werd bij die gelegenheid verkocht, evenals een smalle strook bouwgrond in de Karel de Goedelaan die hij rond de oorlogstijd had gekocht als geldbelegging.

René werd in Sint-Michiels dadelijk gevraagd om zich actief in te zetten voor de gepensioneerden. Hij werd er ondervoorzitter van de pas opgerichte ‘Bond der Gepensioneerden’ van Sint-Michiels en organiseerde jubileumfeesten en uitstapjes, onder andere naar de drukkerij van het dagblad ‘Het Volk’ in Gent. Hij kon voor de gepensioneerdenbond ook een jaarlijkse financiële toelage bekomen van het gemeentebestuur.

 

Maar de pensioenrust was voor René van korte duur: nog geen 2 jaar. René overleed op Witte Donderdag 19 april 1962 in het ziekenhuis van Torhout, na een spoedoperatie aan een uitgezaaid darmgezwel.

Bij zijn begrafenis werden er aan de ingang van de kerk twee lijkredes gehouden door afgevaardigden van het ACV-Brugge en het ACW-Torhout. Hierbij bracht men hulde aan René en prees hem als iemand die steeds dienstbaar en dynamisch bezield was, blij en optimist, welsprekend en iemand die wist te overtuigen, een leider, een pionier en voortrekker. Verscheidene kranten wijdden een artikel aan hem, naar aanleiding van zijn overlijden.

Tijdens de Rerum Novarumviering in mei daarop volgend, werd na de hoogmis een toespraak gehouden op de markt van Torhout, waarbij nog een laatste maal een dankbare hulde werd gebracht aan de overleden oud-voorzitter René Billiet.

 

Maria overleed vijf jaar na René na een paar maanden ziekte, vermoedelijk door een hersentumor.

Het laatste jaar van haar leven woonde ze in een gehuurd appartement in St-Michiels Brugge. Hun eigen woning had ze aan haar oudste dochter Brigitte doorverkocht, na het huwelijk van Brigitte.

 

 

 

 

 

Een lichtjes kortere versie van deze tekst werd ingestuurd en gepubliceerd in het jaarboek 2012 van de Torhoutse heemkundige kring “Het Houtland”.

 

 

Bronnen

Privéverzameling Billiet Marc, familiealbum Billiet, 1944-1967 (vanaf 1944 auteur René, vanaf 1951 verder gezet door zoon Willy)

Privéverzameling Billiet Marc, Verkiezingsfolder van René Billiet, 1950

Privéverzameling Billiet Marc, bidprentje René Billiet, 1962

Interviews met Billiet Gilbert, Billiet Willy, Billiet Brigitte en Dejonghe Rachel tussen 1991 en 1995.

Privéverzameling Billiet Marc, krantenartikels, 1946-1962

-     Engelse krant "Prescot & District Reporter" Friday August 12th 1949, op de voorpagina: "Colette knows a real Belgian welcome".

-     "De Volksmacht" 24/8/1957: "Proficiat René, dank u Mgr".

-     "De Oude Thouroutenaar" vrijdag 29 juli 1960, blz 7: "De heer René Billiet verhuisd !".

-     "Het Volk" maandag 1 augustus 1960, blz 12: "Afscheidsfeest van René Billiet te Brugge".

-     "Burgerwelzijn" vrijdag 5 augustus 1960, blz 3: "Afscheid van de H. René Billiet".

-     "De Volksmacht" uitgave Brugge, zaterdag 6 augustus 1960: "Sociaal voorman op rust".

-     "Het Volk" vrijdag 20 april 1962, blz 20: "De H. René Billiet overleden. Pionier der arbeidersbeweging in Torhout".

-     "De Oude Thouroutenaar" vrijdag 27 april 1962: "In Memoriam  De Heer René Billiet".

-     "Torhoutse Bode" vrijdag 27 april 1962, blz 4: "De H. René Billiet ging heen. Een sociaal voorman".

-     "De Volksmacht" uitgave Brugge april 1962: "René Billiet ten grave gedragen".

 

 

<< Terug naar overzichtspagina