Wie Teinashu is |
Ik ben een god, een demon. Krachtig, meedogenloos. Ik ben Uniek. Er is er geen zoals ik, noch zal er ooit een zijn. Het voorrecht van een god. (Ja, ik prefereer god boven demon.)
Hoe ik eruit zie, vragen velen. Ik heb een gedaante die door minderwaardige ogen als de uwe als volgt gezien wordt. Mijn lengte komt op ruim drie meter, misschien meer. Een vacht witter dan de meest maagdelijke sneeuw, fonkelender dan kristal, maar geen koesterend haar! Oh nee... eerlijke rijp is wat mijn lichaam bedekt, scherp als naalden.
Mijn mond... muil... is afgezet met slagtanden als een orka, van zuiver zuurstofijs. Hoe snijden ze door kloppend vlees als een warm mes door de boter. Mijn ene oog een parel zuiver ijs, prachtig hemelsblauw. Dan mijn klauwen. Als mijn tanden scherp zijn, mijn klauwen zijn scherper.
Deze fantastische gereedschappen zijn gekoppeld aan een lichaam, robuust als een ijsbeer, solide als een ijspilaar. Weet nu wie ik ben.
|
Een gedicht dat ik schreef |
Waar eerlijke rijp het haar verdringt Waar bergen uit puur ijs bestaan Waar poolwolf huilt en ijsling zingt Waar sneeuw verblindt bij volle maanWaar K'dan nog rilt van kou Waar bloed niet langer vloeibaar is Waar ik mijn fort uit poolwind houw Waar rood en warm slechts droombaar is Daar zetelt de Heer van het IJs Daar in zijn kasteel van poolorkaan Daar is het eindpunt van de reis Daar komen alleen de doden aan.
|
|
Wat het Rijk is |
Weet dat mijn Rijk vlak naast de uwe ligt. De grens is tegelijkertijd zo dun en toch zo moeilijk te passeren. Slechts de juiste bezweringen stellen mij in staat het land van
de warmte te betreden. Maar zoals u, met uw scherpe opmerkingsvermogen, ongetwijfeld gemerkt hebt, is mijn invloed dermate groot dat ik door dit medium met u van
gedachten kan wisselen. En vergeet de witte kerst niet...
Mijn Rijk, ah! Hoe ijzingwekkend kil en scherp fonkelen de ijsbloemen op de ruiten van mijn kasteel met muren van poolorkaan! Hoe streelt het bulderen van de ijslingen en
de doodskreten van de ijsberen mijn trommelvliezen. Als het blauwe licht van de volle maan over de uitgestrekte vlakken sijpelt en de bergpieken aan de horizon beroert,
pompen mijn harten tweemaal zo snel. De geur van een stomende moot walvisvlees kan tranen van ontroering in mijn oog brengen. Deze schitteren zo prachtig koud in het
kleurrijke noorderlicht.
Als ik rijd op een mammoet, de tanden van oeroud ivoor trachtend de hemel te spietsen, de gestaag vallende sneeuw te vangen met de harige slurf. Kunnen jullie
warmbloedige stervelingen dat voorstellen? Hebben jullie temperaturen meegemaakt waarin de lucht vloeibaar werd en vingers zwart kleurden? Weten jullie wat het is te
luisteren naar huilende poolwind en te kunnen zeggen dat dit bevroren muziek is? Hebben jullie ooit gedroomd van een sneeuwballengevecht met langgetande,
kromgeklauwde ijsmannen, die niet rusten voor zelfs jullie onsterfelijke ziel gaten van ijsballen vertoond?
Het antwoord zal volmondig nee luiden. Nee, jullie weten niet dat elke sneeuwvlok uniek is maar altijd een afspiegeling van mijn macht.
|
|