Groot hoefblad is in de bloeitijd een tot 40 cm hoge plant
maar onder de juiste omstandigheden kan ze tijdens
het vrucht dragen zeker 60 - 100 cm hoog worden.
Door de bleekroze buisbloemen worden hoofdjes gevormd
die in dichte trossen langs de stengel staan.
Ze komen in maart – april uit de grond en opvallend is haar
tweehuizig- en éénslachtigheid, waarbij de mannelijke-
en vrouwelijke planten zoveel van elkaar verschillen dat zelfs
veel botanici ze lang als verschillende soorten hebben beschouwd.
Na de bloei worden de harige, witte vruchten gevormd.
De bladeren lijken op die van klein hoefblad,
maar worden 30 – 70 cm breed en zijn van boven mat
en aan de onderkant grijs-viltig maar worden later kaal.
De bladstelen zijn van boven geribbeld.
De bladeren, die een bochtig getande rand hebben, komen eind april,
begin mei tevoorschijn en wanneer ze eenmaal zijn uitgespreid,
dringt er nauwelijks meer licht tot de bodem door.
Het schept een prima milieu voor slakken en wormen;
een milieu waar de merel en lijster zich graag ophouden.
Groot hoefblad is typisch een plant die van een grenssituatie houdt:
op de scheiding van land en water voelt hij zich het beste thuis.
Met behulp van kruipende, dikke wortelstokken vormt vaak
grote groepen aan oevers van beken en riviertjes en op natte weiden.
Hij komt plaatselijk vrij algemeen voor met uitzondering van de zandgronden
in midden Nederland en op de meeste waddeneilanden.
Terug naar:
