Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

Grootoorvleermuis

Plecotus auritus
Vleermuizen

Zijn naam zegt het al: de grootoorvleermuis is herkenbaar aan zijn grote oren.
De oren kunnen 3 tot 4 cm lang zijn en zijn ruim half zo lang als het lichaam.
Hiermee vangt hij niet alleen het sonargeluid op,
maar ook het geluid dat prooien zelf produceren als ze rondkruipen.
De grootoorvleermuis is een middelgrote vleermuis met zeer brede
en relatief lange vleugels met een spanwijdte van 24 tot 28,5 cm.
Het gewicht ligt tussen de 4,5 en 12 gram.

De grootoorvleermuis wordt ook wel de bruine grootoorvleermuis genoemd:
de rugvacht is geelbruin tot bruin en de buikvacht is grijs- tot geelwit.
Buik en rug hebben een donkerbruine ondervacht.
Grootoorvleermuizen hebben voor vleermuisbegrippen grote ogen.
Waarschijnlijk zijn deze hem behulpzaam bij het jagen bij volle maan.
De wratjes boven de ogen zijn bij de gewone grootoorvleermuis goed zichtbaar.
In winterslaap vouwen grootoorvleermuizen hun oren onder hun vleugels
en blijft van het oor alleen het oorklepje (tragus) zichtbaar.
Op deze manier worden vocht- en warmteverlies tegengegaan.
De tragus is bijna half zo lang als het oor
en is egaal roze/bruin van kleur.

De gewone grootoorvleermuis kan gemakkelijk verward worden met de grijze grootoorvleermuis.
Het gezichtje van de gewone grootoorvleermuis is licht van kleur (vleeskleurig)
dat van de grijze grootoor is donker.
De wratjes boven de ogen zijn bij de gewone groter en de rug van de gewone
is geelachtig tot roodachtig bruin terwijl de grijze grootoorvleermuis
een licht- tot donkergrijze rug heeft.

De gewone grootoorvleermuis komt verspreidt over heel Nederland voor maar nergens in grote aantallen
en de laatste tientallen jaren is hij in aantal achteruit gegaan (zoals de meeste soorten).
De soort is sterk gebonden aan kleinschalig landschap en bosgebieden
en is in de open polderlandschappen in West- en Noord-Nederland een zeldzaamheid.
Hij jaagt met een langzame, zeer wendbare vlucht dicht op of door de vegetatie,
waar insecten van bladeren of uit de lucht worden gegrepen.
Vaak vliegen ze in een langzame, stijgende vlucht verticaal
van onderen naar boven langs vegetatie of wanden.
Soms blijven ze stil hangen (bidden) in de lucht.
De prooien worden dan direct van de vegetatie afgepikt.

Verschillende soorten nachtvlinders kunnen de geluiden horen
die vleermuizen maken voor hun echolocatie.
Als reactie hierop laten ze zich vallen.
Als antwoord hierop gebruiken grootoorvleermuizen zeer zachte echolocatiegeluiden.
Ze ontdekken de prooien echter niet alleen met hun echolocatie,
maar ook met hun ogen en door te luisteren naar het ritselende geluid dat een prooidier maakt.
Soms landen ze op de grond om een prooi uit het gras te pakken.
Grootoorvleermuizen jagen op beschutte plekken in bos en kleinschalig parkachtig landschap,
boven bospaden, in lanen en open plekken, langs bosranden en laag boven
(bloeiende) kruidenvegetaties of langs en door de kroon van (bloeiende) bomen.
Als wendbare vlieger jagen ze ook veel in gebouwen,
bijvoorbeeld op zolders, in schuren en stallen met vee.

Grootoorvleermuizen vangen diverse relatief grote, vaak dagactieve
of niet-vliegende prooien, zoals dagpauwogen, langpootmuggen, spinnen,
kevers, schietmoten, vliegen, rupsen, steekmuggen en oorwormen.
Grote prooien worden meegenomen naar een hangplaats en daar opgegeten.
Deze hangplaatsen kunnen bestaan uit een boomtak of plafondbalk.
Dergelijke hangplekken zijn herkenbaar aan de vleermuiskeutels
en de afgebeten vlindervleugels die onder de hangplek te vinden zijn.

Gewone grootoorvleermuizen jagen in de directe omgeving van de verblijfplaats
tot op een afstand van maximaal 3 km.
Ze volgen hagen en houtwallen, maar vooral in bos of kleinschalig landschap
vliegen ze gewoon tussen de bomen door.

De paartijd loopt van de herfst tot in het voorjaar.
In de herfst en het voorjaar worden grootoorvleermuizen waargenomen,
die vanaf een hangplaats aan bijvoorbeeld een boomstam, luid roepend de aandacht trekken.
In die tijd worden seksueel actieve mannetjes in boomholtes,
op zolders en in nest- en vleermuiskasten gevonden.
De grootoorvleermuis gebruikt zeer uiteenlopende soorten verblijfplaatsen.
Ze worden in de zomer aangetroffen op zolders, achter betimmeringen,
daklijsten en vensterluiken, in spouwmuren en onder dakpannen,
in holten en spleten in bomen en in nest- en vleermuiskasten.
Ze vormen meestal groepen van 5 tot 25, in uitzonderingen tot 80 dieren.
Deze gebruiken in kleine groepjes verspreid een groot aantal verblijfplaatsen naast elkaar.
In juni of juli wordt er één jong geboren dat na enkele weken kan vliegen.

Als winterverblijf worden vooral ondergrondse ruimten gebruikt, zoals grotten, kalksteengroeven,
oude steenfabrieken, bunkers, forten, vestingwerken, ijskelders en (kasteel)kelders.
Overwinterende grootoorvleermuizen zijn echter ook op zolders en in kerktorens,
en een enkele keer in boomholtes gevonden.
De winterslaapperiode duurt van oktober/november - maart/april.
Het zijn echter geen stabiele slapers.
Vooral grootoorvleermuizen die in winterverblijven met wisselende temperaturen overwinteren,
worden, ook bij koud weer, regelmatig wakker.
Ze jagen dan bijvoorbeeld op zolders op de daar overwinterende vlinders.

De mannetjes leven solitair.
Hij houdt ook zijn winterslaap vaak alleen
en soms in het zomerkwartier, wat voor een vleermuis ongebruikelijk is.
Meestal zoeken ze echter een ander winterverblijf op.
De grootoorvleermuis geldt als standvleermuis.
Meestal overwinteren ze in de onmiddellijke nabijheid van hun zomerverblijfplaatsen.
De maximale afstand waarover verplaatsingen
van geringde dieren zijn geregistreerd is circa 50 km.
 
 
 
 
Terug naar:

Home
Zoogdieren
Soort bij soort