Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

Franjestaart

Myotis nattereri
Vleermuizen

De franjestaart is 40 - 55 mm lang en bereikt een spanwijdte van 24,5 - 28 cm.
Hij is middelgroot met relatief lange oren met een lange lancetvormige oorklep (tragus).
De dunne, doorschijnende oorschelp is vrij lang en de snuit smal, naakt en roze.
De oren hangen naar opzij en zijn aan de achterkant gewelfd, terwijl de top is omgebogen.
De naar voren gebogen oren steken iets voorbij de neuspunt.
Opvallend is de spierwitte buik die afsteekt tegen de lichtgrijsbruine bovenzijde.
Typisch maar moeilijk te zien is de franje van korte stijve haartjes
aan het uiteinde van de staartvlieghuid (vandaar ook zijn naam).

De franjestaart is een bosbewonende soort met een voorkeur voor moerassen of waterpartijen.
Meestal is hij te vinden in boomholten, soms ook in spleten van gebouwen of spouwmuren.
Hij gaat dikwijls pas in december in winterslaap en verschijnt opnieuw in maart.
De winterverblijven bevinden zich in grotten, groeven, forten en ijskelders.
Hier zit hij bijna altijd in nauwe spleten weggekropen, soms zeer diep.

De franjestaart vliegt vrij laat uit, vanaf een half uur na zonsondergang,
en jaagt tussen de 1 en 4 meter hoogte op kleine vliegende insecten, zoals nachtvlinders,
spinnen, vlinders, kevers en zelfs overdag actieve vliegen.
Hij kan 'bidden' als een torenvalk.
Zijn voornaamste jachtstrategie is het nauwkeurig afzoeken
van de vegetatie op zittende prooidieren.

De kraamkolonies bevinden zich meestal in holle bomen of nestkasten, een enkele maal in gebouwen.
Ze bestaan uit 20 tot 100 vrouwtjes.
Zoals bij bijna alle inheemse soorten is er slechts één jong per jaar
dat in juni-juli wordt geboren en vliegt in augustus.
Het eerste jaar is het van oudere dieren te onderscheiden
doordat hij aan de buikzijde grijsbruin is, net als op de rug.
 
 
 
 
Terug naar:

Home
Zoogdieren
Soort bij soort