Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

Edelhert

Cervus elaphus
Herten

In Nederland is het edelhert lang niet overal te zien of te horen.
Vroeger, dat wil zeggen tot aan de negende eeuw na Christus,
leefde deze grote herkauwer nog in grote delen van ons land.
Maar toen de Middeleeuwers steeds meer bossen kapten voor landbouwgrond en houtskoolwinning,
raakte het edelhert zijn leefgebied kwijt.
Alleen de Hollandse duinen, de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe bleven over
en vanaf de zeventiende eeuw zwerft het edelhert alleen nog door dat laatste gebied.
Opvallend genoeg waren het juist de jagers die het dier op de Veluwe beschermden
om een gezonde populatie te behouden voor de plezierjacht!

Momenteel leven er nog 1500 dieren op de Veluwe, verdeeld over zo’n 12 populaties.
Wildroosters en hekken zijn de barrières die de groepen edelherten scheiden.
En dat is niet voordelig, want het grote dier houdt juist van uitgestrekte,
afwisselende gebieden om doorheen te trekken.
Gebieden met bos, maar ook landbouwgrond, heide en uiterwaarden.
Vanwege de bescherming van de akkers en de omheining van privé-eigendom
is het vrij bewegen van het wild op de Veluwe niet goed mogelijk.
Meer bewegingsvrijheid hebben de 400 edelherten in de Oostvaardersplassen,
die afstammen van een in 1992 uitgezette groep dieren.

Het edelhert is de grootste hertachtige die men in Europa kan ontmoeten.
De hinden zijn iets kleiner dan de herten.
Het zomerkleed van het edelhert is glanzend roodbruin.
Het dier heeft een korte, maar duidelijk zichtbare staart,
die meestal dicht tegen de lichte spiegel wordt gehouden.
Bij de mannetjes is het gewei het belangrijkste kenmerk.

Het gewei wordt elk jaar afgeworpen in het vroege voorjaar en daarna groeit er
in 4 maanden tijd weer een nieuw gewei dat in juli volgroeid is.
Het hert schuurt de huid van zijn gewei door langs bomen te schrapen.
Hierdoor ontstaan krassen op de boom op hoogte van ongeveer een meter.
Tot op een leeftijd van 12 jaar wordt het gewei steeds groter,
daarna verliest het hert aan kracht en wordt het gewei weer kleiner.
Het gewei zelf kan 120 cm lang worden; behoorlijk groot dus
in verhouding tot het twee meter lange lichaam van een mannetje.

In de bronsperiode zijn de herten op hun mooist, met een volgroeid, schoon gewei,
een verdikte hals met zware manen en in de zomer opgebouwde vetreserves onder de huid.
Een volwassen hert heeft een gewei met vele takken of einden.
De stangen kunnen tot 70 cm lang zijn.
Indien in de groeiperiode het gewei wordt beschadigd, heeft dat meestal geen blijvende gevolgen.
Het gewei zal volgend jaar weer normaal groeien.
Als het gewei volgroeid is jeukt de bast (vel) ontzettend.
Het vegen (schuren) in augustus om de bast te verwijderen is zichtbaar lekker.
Het hert heeft zijn ogen dicht van genot.
Nadat het vegen voltooid is en de bast helemaal verwijderd is, is het gewei gevoelloos.

Edelherten hebben scherpe zintuigen.
Naast een uitstekend gehoor en een scherpe reukzin, zijn ook de ogen goed ontwikkeld.
Vooral bewegingen worden direct opgemerkt en de dieren kunnen dan
minuten langs doodstil blijven staan kijken naar het vermeende gevaar.

Van nature zijn de herten dagdieren.
Omdat overdag het onrustig is door wandelaars en fietsers zijn de herten steeds meer 's nachts actief.
Dat wil echter niet zeggen, dat ze overdag niet meer te zien zijn.
Voor deze herkauwer bestaat de dag uit eten, herkauwen, voortbewegen, sociaal contact en rusten in de dekking.

Edelherten grazen vooral in de avond- en ochtendschemering en 's nachts.
Ze eten grassen, kruiden, schors, boomknoppen, twijgen en bladeren.
In de herfst doen ze zich tegoed aan eikels en beukennoten
en in de winter eten ze ook heide en dennennaalden.
Hoewel edelherten zeer gehard zijn en hun voedsel eventueel onder een sneeuwlaag
vandaan weten te krabben, komen er in koude periodes toch veel om.
De mens maakt dan voederplaatsen met hooi, appels,
bieten en wortelen waarmee ze door de winter worden geholpen.

Edelherten leven in roedels: de volwassen mannetjes of 'herten' buiten de bronsttijd
apart van de wijfjes of 'hinden', die men 'kaal wild' noemt omdat ze nooit een gewei dragen.
Binnen de wijfjesroedels vormen de hinden met hun kalf
en het kalf van het vorige jaar familiegroepen.
Een ervaren hinde geeft leiding aan het roedel, zij wordt de leidhinde genoemd.

In bergachtig gebied, zoals in Schotland en in de Alpen, voeren de roedels trekbewegingen uit.
's Zomers houden ze zich op grotere hoogten op de hellingen op dan 's winters.
Ze verzorgen hun vacht door likken en door deze met de voortanden van de onderkaak te kammen.
Het hert gebruikt zowel het gewei als de hoeven om zich te krabben.

Het grootste deel van het jaar leven de mannetjes in eigen roedels,
die in september uiteenvallen, wanneer ze harems proberen te vormen.
Vanaf die tijd is het burlen van de herten te horen in de Veluwse bossen.
Het welslagen van een hert is afhankelijk van zijn grootte,
zijn leeftijd en de indruk die hij op andere herten weet te maken.
Hoewel er hevige, verbitterde duels tussen even sterke dieren kunnen ontbranden,
worden de meeste geschillen door louter krachtsvertoon beslecht.
Rivalen lopen dikwijls langzaam naast elkaar, alsof ze elkaars krachten proberen meten.
Vaak zal er één weglopen, maar als ze even sterk zijn, kan een gevecht losbarsten.
Tijdens een gevecht trachten de herten elkaar met woedende slagen van het gewei weg te drukken.
Verwondingen en afgebroken geweien komen hierbij geregeld voor; een dodelijk slachtoffer zelden.

Er zijn drie bronstperiodes, de voor-, hoog- en nabronst.
In de voorbronst staan de jongere herten nog bij de kaalwildroedels
en gaan verjaagd worden door de veel zwaardere stukken.
Zij blijven in de buurt van de bronstroedel rondhangen en pas in de nabronst keren zij weer terug in de roedel.
De hindes gedragen zich kalm en ongeïnteresseerd en proberen hun vaste wissels te trekken,
wat vaak door het plaatshert wordt tegengegaan.
Hindes kunnen zelfs rustig staan te laveien, terwijl er op geringe afstand
een hevig gevecht tussen de mannelijke rivalen aan de gang is.
Slechts af en toe kijken ze naar de vechtende herten.

Tijdens de hoogbronst komen de gevechten pas goed op gang.
Vooral wanneer het wat kouder is, klinken in de nacht en vroege ochtend
de zware burlende stemmen van de herten.
De kapitale herten hebben dan bezit genomen van de bronstroedels en ze doen
hun uiterste best de hinden bij elkaar te houden en te verhinderen dat ze de dekking in verdwijnen.
Steeds weer zullen de geringere stukken, die geen kans zagen
een roedel bronstige hinden te veroveren, proberen zich tussen het plaatshert en zijn hinden te dringen,
wat dan weer de gevechten tussen deze herten en het plaatshert oplevert.
Terwijl het gevecht zich voortzet verplaatst het gevecht zich.
De sterkste herten, plaatsherten, proberen zoveel mogelijk hinden te veroveren
en rivalen worden met imponeergedrag verjaagd.
Lukt dit niet dan volgt soms een gevecht op leven en dood.
Soms ook letterlijk; de geweien blijven in elkaar haken en de herten sterven van de uitputting.
Het succesrijkst zijn herten van een jaar of acht.
Deze kunnen harems vormen van 10 à 20 hinden.
Herten onder de vijf jaar zijn meestal niet sterk genoeg
om een harem bijeen te houden en dieren boven de elf zijn te oud.
De winnaar heeft de mogelijkheid om vrouwen te verzamelen en te dekken.

Als de hinde paarlustig is, scheidt ze een geur af die het hert aantrekt.
Deze achtervolgt en besnuffelt haar steeds.
Voor de paring likt en besnuffelt het hert de hinde.
Meestal is deze na twee jaar geslachtsrijp.
De succesvolle mannetjes verbruiken in de bronsttijd enorm veel energie
en hebben nauwelijks tijd om te eten.
Ze zijn in tijd zo druk dat ze in een paar weken 15 procent van hun lichaamsgewicht verliezen!
Na af loop zijn ze dan ook vaak mager en uitgeput.
Als de harem bevrucht is, trekken de mannetjes weer weg en vormen nieuwe groepen.

De hindes blijven ook bij elkaar en werpen na acht en halve maand (in mei of juni) hun kalf.
Het kalfje ligt overdag dikwijls te rusten en te herkauwen in de slaapbossen.
Zijn gevlekte, bruine vacht vormt een goede camouflage tussen hoog gras, heide en varens.

Het eerste gewei van het jonge hert is meestal een spiesgewei.
Vandaar dat en 1-jarige spitser wordt genoemd.
Dit wordt zelden voor juni en soms zelfs pas in september afgeworpen.
Een éénjarige hinde heet een smaldier.
De jonge dieren blijven 2 jaar bij de moeder, zodat men vaak een hinde
met een 1-jarig dier en een klein kalf ziet.
 
 
 
 
Terug naar:

Home
Zoogdieren
Soort bij soort