Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

Das

Meles meles
Marterachtigen

Er is in Europa één enkele dassesoort, die in bijna alle Europese en Aziatische landen,
van de poolcirkel tot de Middellandse Zee en de Himalaya voorkomt.
Je vindt dassen overal in dit gebied behalve in N-Scandinavië,
IJsland, Corsica en Sardinië, Sicilië en Cyprus.
In Nederland is de das thans (vrij) zeldzaam;
er zijn waarschijnlijk niet meer dan 3500 exemplaren in leven.
Ten noorden van de Rijn, zijn er al bijna geen dassen meer te vinden.

De das lijkt nogal op een beer, met zijn gedrongen 90 cm lange lichaam, zijn korte staart
en zijn korte sterke poten met indrukwekkende klauwen.
Net als een beer loopt ook de das op de zolen van zijn voeten, maar hier houdt de gelijkenis op.
De das behoort samen met de otter, de hermelijn en de wezel tot de familie van de marterachtigen.
Marterachtigen hebben vijf tenen aan hun poten, zodat de sporen
verschillen van die van de (viertenige) hond.

Een ander kenmerk is de stinkklier, die in de buurt van de anus ligt.
Het bekendst is in dit opzicht het stinkdier, dat een walgelijk ruikende vloeistof
uit deze klieren naar zijn aanvallers kan spuiten.
Hermelijnen en wezels gebruiken hun geurstoffen om voorwerpen als hun eigendom te markeren;
dassen gebruiken hun klieren voor geen van beide doeleinden.
Zij scheiden alleen geursignalen af als ze opgewonden raken of bij het spel met soortgenoten.
Ook als ze angstig zijn, gebruiken zij hun anale klieren.

Op afstand lijkt de vacht van de das grijs, maar elke afzonderlijke haar is zwart en wit gekleurd.
Bij het lijf wit, dan een zwart stuk terwijl de punt weer wit is.
Het haar van de das was vroeger heel gewild om penselen en scheerkwasten van te maken.
In tegenstelling tot de meeste dieren is de das zwart op de buik en poten.
Het opvallendste aan het dier is echter zijn kop: wit met twee brede zwarte strepen,
die van achter de oren bijna tot op het topje van zijn snuit lopen.
Hun kleine oogjes staan in het zwarte gedeelte en vallen dus nauwelijks op.
Er zijn allerlei kleurvarianten waarbij de lichte delen van zuiver wit
tot zandkleurig varieren, terwijl de donkere delen van zwart tot roodachtig kunnen zijn.
Oude dieren worden vaak heel licht van kleur.

Onze das is een nachtdier en over het algemeen zo schuw dat je hem zelden te zien krijgt,
ook niet wanneer je er speciaal op uit gaat om hem te observeren.
Dassen komen gewoonlijk een uur na zonsondergang uit hun burcht in de herfst en de winter.
In de zomer komen ze wel vóór zonsondergang naar buiten, omdat de nachten dan korter zijn.
Dassen hebben een enorm goed gehoor en reukvermogen maar hun ogen zijn wat minder.
Hieruit valt af te leiden dat dassen van oorsprong geen nachtdieren zijn
maar doordat ze altijd vervolgd zijn door de mens, hebben ze hun leven aangepast aan de nacht.
Echter hun ogen hebben zich niet mee ontwikkeld.
Als de das de burcht verlaat snuift hij voortdurend de lucht op om te ruiken of er onraad is.
Als er onraad is of als er verdachte geluiden of geuren zijn, blijft de das de gehele nacht
in zijn burcht en ook bij heldere maan komt hij vaak niet naar buiten.
Ook 's winters blijven dassen soms maanden lang in hun burcht.
Ze hebben geen echte winterslaap maar ze blijven wat liggen suffen.
In deze periode teren ze op hun vetvoorraad die in de herfst is aangelegd
en waardoor hun gewicht met 3 tot 5 kilo is toegenomen.

Als je de schedel van een das bekijkt krijg je de indruk
dat het een dier is dat grote prooidieren kan vangen en eten.
De das heeft sterke tanden en rond het kaakgewricht zitten lange richels
die ervoor zorgen dat de kaken niet ontwricht kunnen worden.
Toch is de das een alleseter die leeft van zeer gevarieerd, voornamelijk zacht en klein voedsel.
Regenwormen vormen een belangrijk deel van het voedsel.
Daarnaast eten ze enkele andere soorten wormen, insekten (kevers en hun larven),
slakken, kikkers en kleine zoogdieren (jonge konijnen, muizen, mollen)
en zelfs egels en wespen.
De das eet ook veel plantaardig voedsel, met name appels, knollen,
eikels, bessen, gras, paddestoelen, maïs en haver.
Op hun nachtelijke zoektochten naar voedsel gebruiken dassen hun vaste paadjes.
Bij het uitgraven van voedsel worden de klauwen gebruikt.
Soms wordt een graanveld platgetrapt door een das, die op graankorrels uit is.
Heel af en toe doden dassen ook kippen, maar dit is een hoge uitzondering,
meestal veroorzaakt door voedselgebrek.

De sterke klauwen van de voorpoot van de das worden gebruikt
bij het graven van het dassenverblijf, de burcht.
Een burcht wordt bij voorkeur gegraven in bebost terrein, omgeven door grasland.
Bij burchten in heuvelachtig terrein is de burcht meestal op het zuidoosten gelegen.
Aan de voet van de helling is veelal water te vinden.
Soms worden ook konijnenburchten overgenomen en 'verbouwd'.
Er wordt een uitgebreid ondergronds gangensysteem aangelegd met vele ingangen.
De woonkamer, die meestal met schoon plantenmateriaal is gestoffeerd noemt men de ketel.
Zo'n ketel kan drie meter diep liggen en vijf tot tien meter van de ingang.
Er zijn burchten gevonden met meer dan 40 uitgangen en een totale ganglengte van meer dan 100 meter.
Zo’n burcht wordt door generaties van dassen over een periode van tientallen jaren gebruikt.

De meest geschikte plaatsen voor dassenburchten zijn die plekken
waar hoge grond over gaat in lage grond en de bodem uit zand bestaat.
In Nederland komen de riviervalleien het meest in aanmerking.
Er wonen soms meerdere dassenfamilies in een burcht.
De burchten zijn gemakkelijk te onderscheiden van vossen- of konijnenholen
door de grote afmetingen en de berg aarde en stenen voor de ingang.

Als je een burcht vindt is niet altijd gezegd dat er ook dassen wonen,
want vossen en konijnen nemen vaak de verlaten burchten in.
Ook als er dassen wonen krijgen ze regelmatig inwoning van deze dieren.
Als een burcht wél door dassen wordt bewoond dan is dat makkelijk te zien.
Ze gebruiken namelijk vaste paadjes, bijvoorbeeld naar drinkplaatsen.
Aan braamstruiken of prikkeldraad langs die paden (wissels) zitten vaak plukjes zwart-witte haren.
Bij de ingang van de burcht vind je gewoonlijk klauwsporen op boomstammen,
die de das staande op z’n achterpoten met zijn scherpe klauwen heeft aangebracht.
Rond de ingang en langs de paadjes liggen vers afgebroken takjes en stengels
– gras of varens en andere planten, die als nestmateriaal worden gebruikt.
De das verzamelt het materiaal met zijn voorpoten en schuift achterwaarts
naar zijn burcht, daarbij een spoor van planten achterlatend.
Het door de das aangevoerde bekledingsmateriaal
wordt geregeld buiten de burcht gelucht en eventueel vervangen.

In de buurt van de burcht bevindt zich gewoonlijk minstens één latrine:
een door de dassen kaal gekrabd gebied van enkele vierkante meters,
met ondiepe putjes waarin de mest wordt gedeponeerd.
De burcht, voedselgronden en latrines zijn door herkenbare, vaste wissels met elkaar verbonden.
Dassen zijn dus hele zindelijke dieren.

Een dassengemeenschap telt gewoonlijk een aantal volwassen rekels en moertjes,
en één of twee worpen - in totaal maximaal 15 dieren.
De groep verzamelt zijn voedsel binnen het gevestigde territorium,
dat tegen buitenstaanders wordt verdedigd.
Dit gebied kan 40 ha groot zijn.

Een mannetje en een vrouwtje blijven waarschijnlijk hun hele leven bij elkaar.
Ze paren in juli of augustus, maar de embryo's beginnen zich pas in december of januari te ontwikkelen.
Zo’n verlengde draagtijd komt vaak voor bij marterachtigen.
De bevruchte eicel deelt zich een paar keer en houdt dan voor een paar maanden op met groeien.
Pas in de winter of het voorjaar gaat het embryo verder met groeien,
waardoor de jongen in een gunstig jaargetijde (februari/maart) geboren worden.
In totaal heeft een dassenjong 60 groeidagen nodig voordat het geboren wordt.

In Nederland is het aantal jongen per worp 1 tot 5, maar twee of drie is normaal.
Ze komen in een gevoerde kraamkamer ter wereld.
Voor elke worp wordt er een nieuwe kraamkamer uitgegraven.
Bij de geboorte zijn ze 12,5 cm lang, waarvan 4 cm staart.
Ze zijn witachtig van kleur en doof en blind.
Pas na 30 dagen kunnen ze hun ogen opendoen.
De moeder zoogt de jongen ongeveer 3 maanden.

In de eerste 6-8 weken van bun leven blijven de jongen ondergronds;
daarna gaan ze voorzichtig de wereld boven ze verkennen.
Als ze de burcht uitgaan komt eerst de moeder de omgeving met gesnuffel inspecteren.
Dan gaat zij terug om haar jongen op te halen.
In het begin blijven ze maar kort buiten en schieten ze
bij het minste teken van onraad terug in de veilige burcht.
Na een week worden ze wat moediger en beginnen hun omgeving te onderzoeken
en ruwe en woeste spelletjes met eikaar te spelen.
Later worden ze door de moeder mee genomen en leren zelf hun eten te zoeken.
Sommige jonge dieren blijven in de familiegroep, maar anderen verlaten hun ouders tenslotte in oktober.
Ze maken vaak lange trektochten op zoek naar een nieuw territorium.

De das is volledig beschermd door de Flora- en Faunawet,
maar zijn grootste vijand blijft natuurlijk de mens.
Verstoring van de burchten komt nog steeds voor, en ook het verkeer eist een hoge tol.
Gelukkig worden steeds vaker dassentunnels aangelegd en op gevoelige plaatsen
helpen dassenrasters de dieren deze tunnels te vinden.
 
 
 
 
Terug naar:

Home
Zoogdieren
Soort bij soort