
De zwarte ruiter wordt tot 32 cm lang en is de tweelingsoort
van de iets kleinere, overbekende tureluur.
In het overgangskleed is hij daarvan moeilijk te onderscheiden,
maar hij is toch herkenbaar aan zijn zwarte bovensnavel
en het ontbreken van de witte band op de vleugels in de vlucht.
Hij heeft lange rode poten en is in de zomer volledig zwart, met witte vlekjes aan de bovenkant.
Hij waadt vaak door ondiep water, achtervolgt zijn prooi en zwemt en grondelt als een eend.
Zwarte ruiters eten wormen, insectenlarven, kreeftachtigen,
waterkevers, kleine kikkers en watersalamanders.
In hun broedgebieden eten ze ook veel muggen.
Zwarte ruiters broeden hoog in het noorden van Europa en Azië.
Ze leggen hun eieren in de dunbeboste randen van de Siberische wouden: de taiga’s.
In mei/juni begint de broedtijd maar nog vóór de jongen uitkomen,
of als ze net geboren zijn, verlaten de moederdieren hun gezin en gaan ze op reis,
via de lage landen naar de landen in de Sahel en langs de Nijl.
Na het broedseizoen verzamelen de vogels zich om in grote troepen naar het zuiden te trekken.
De vogels gebruiken de Waddenzee om hun reserves weer aan te vullen.
Sommige vogels blijven overwinteren aan de West-Europese kust,
maar de meeste vliegen naar het Middellandse Zeegebied en naar tropisch Afrika.
Vanaf april keren de vogels weer terug naar hun broedgebieden.
Terug naar: