
De zeekoet is tot 42 cm lang en is wat slanker dan de alk.
Hij heeft een dunne, spitse, effenzwarte snavel,
een zwarte kop en rug en eveneens zwarte poten.
Buik en borst zijn wit van kleur.
Er bestaat een 'gebrilde' variëteit met een witte oogring
en een naar achteren lopend wit lijntje (geen aparte soort).
In de winter zijn ook kin, wangen en voorhals wit.
Het is een zeer gezellige vogel die vaak in dichte scharen rechtop zit
op de smalle rotsriggels van steile broedklippen.
Vandaaruit duikt hij veel waarbij hij langdurig onder water blijft,
soms meer dan twee minuten.
Zoals alle alken zwemt de zeekoet onder water
net als een pinguïn met behulp van zijn vleugels.
De veren op de vleugels zijn daarom kort en sterk.
Tijdens het duiken probeert de vogel voedsel te bemachtigen
in de vorm van vissen, kreeftjes en weekdieren.
Zeekoeten broeden het liefst zo dicht mogelijk tegen elkaar aan en op hetzelfde moment.
Gebleken is dat raven en burgemeesters
de belangrijkste vijanden van de zeekoeten zijn.
Ze roven hun eieren en kuikens.
Maar doordat de zeekoeten zo dicht tegen elkaar aan broeden,
beschermen meerdere paren tegelijk één nest.
Tegen deze overmacht aan scherpe snavels delft de rover vaak het onderspit.
Het beschermen van de jongen is voor zeekoeten van het grootste belang.
Ze leggen per seizoen maar één ei, dus als ze dat verspelen is het hele jaar verloren.
Als de jongen 14 tot 18 dagen oud zijn springen ze van hun broedkliffen
om op zee verder door hun ouders gevoerd te worden.
Ze hebben dan nog geen slagpennen.
De zeekoet is de meest algemene zeevogel op de Noordzee.
Hij broedt op de rotskusten van de noordelijke Noordzee
en verspreidt zich in de winter ook naar het zuiden.
Hoewel zeekoeten het hele jaar langs onze kust zijn te zien,
worden de grootste aantallen waargenomen in de maanden januari en februari.
De aantallen kunnen in deze maanden tot enkele duizenden per dag oplopen.
Na westerstormen zijn ze soms ook op de Waddenzee te zien.