
Het witgatje heeft een donkerbruine bovenzijde die dichtbezaaid is met lichte vlekjes.
In het winterkleed is de bovenzijde bruinachtig grijs met nauwelijks zichbare vlekken.
De onderzijde is altijd wit.
In de vlucht valt de sneeuwwitte stuit op fel contrasterend met de donkere vleugels.
De vogel nestelt boven de grond, meestal in oude vogelnesten van bijvoorbeeld lijster.
Hij is te vinden in vochtig bosgebied bij stromend, zoet water.
Met name zijn ze te zien tijdens de trek en 's winters waarbij ze vaak alleen
of in kleine groepjes in sloten of poelen met veel vegetatie verblijven.
Insecten en andere ongewervelden staan op het menu.
Het is een nerveus aandoende vogel met een teruggetrokken leefwijze.
Meestal laat hij zich pas te zien als hij opgeschrikt wordt.
Ook al leeft hij een teruggetrokken bestaan
het is toch een luidruchtige vogel.
Regelmatig laat hij een scherp "tloeie-titit" horen.
De meeste vogels broeden in Noordoost-Europa en trekken in de winter naar Afrika,
maar sommige overwinteren langs zoetwatermeren in Zuid- en West-Europa.
Anderen komen als doortrekkers voor.
De vrouwtjes trekken al begin juni weg,
de mannetjes iets later en de jongen in juli-september.
Vanaf eind maart keert alles en iedereen terug.
In Nederland is het witgatje het gehele jaar door te vinden.