
Het mannetje van deze 15 cm lange vogel heeft een zwarte kop
en keel met een opvallende witte halsband.
De bovendelen zijn warmbruin met zwarte strepen.
Opvallend is de witte buitenstaart.
Het vrouwtje mist de zwarte kop en is meer bruin.
De rietgors weet zich goed te handhaven en is een algemene broedvogel in ons land,
vooral in moerassige streken en rietlanden maar ook in grienden
en oeverbegroeiing kunnen we hem vinden.
Toch kunt u de rietgors heel goed in andere soorten terreinen aantreffen,
zoals in weidegebieden met slechts hier en daar een plukje riet langs een slootrandje.
Wie eenmaal goed de zang van de rietgors-mannetjes heeft leren kennen,
merkt al gauw dat deze soort op veel plaatsen aanwezig is.
Zijn eentonige, metaalachtige lied zingt hij hoog in een struik of rietstengel.
Doorgaans wordt het zingen een vrij lange tijd vanaf de zelfde positie volgehouden.
De rietgors is een jaarvogel.
De vogels vormen in de winter zwermen en sluiten zich aan
bij andere kleine vogels op landbouwgronden en ander open terrein.
Al vroeg in het jaar, soms al in februari, beginnen ze territoria te bezetten,
maar de meeste worden pas bezet vanaf half maart.
Het voedsel bestaat uit zaden en insecten.
Het nestje met de typisch gekleurde eitjes ligt meestal op de grond of net daarboven.
Het bevindt zich vaak in een pol gras of biezen, maar ook wel in een struik.
Het wordt voornamelijk gemaakt van gras en mos.
Als bekleding gebruikt het rietgors-vrouwtje fijne grassprieten, haar of rietpluimen.
Jaarlijks kunnen er twee of drie legsels zijn.
Hoewel het broeden hoofdzakelijk door het vrouwtje wordt gedaan,
worden de jongen toch door beide ouders verzorgd.
Als het vrouwtje op het nest wordt verstoord,
vliegt ze weg met een merkwaardig langzame, trillende vlucht.