
De noordse stormvogel is kleiner dan de zilvermeeuw.
Hij lijkt hier wel wat op maar hij heeft een dikkere kop en hals en een korte snavel.
Het verenpak is overwegend wit-met-een-zilvergrijze bovenzijde en een lichtgrijze stuit en staart.
Op zee worden er soms grote foeragerende groepen gevormd.
Noordse stormvogels zijn uitgesproken aaseters die tegenwoordig
op zee veel achter vissersschepen worden aangetroffen.
Ze hebben een sterk ontwikkeld ruikorgaan en zijn in staat
om zelfs van zeer grote afstand garnalen te kunnen ruiken.
In de snavel bevindt zich een typisch neusbuisje voor de zoutafscheiding.
Noorse stormvogels bevinden zich vaak veel verder op zee dan zilvermeeuwen.
Als een zeeman meeuwen ziet weet hij
dat het vaste land niet ver weg meer is.
Als hij stormvogels ziet moet hij nog even geduld bewaren.
De vlucht bestaat uit snelle vleugelslagen afgewisseld
door lange glijperioden vlak boven wateroppervlak.
Hij kan voor de Nederlandse kust het hele jaar door worden verwacht
vooral bij een aanlandige wind.
De grootste aantallen worden in april en september gezien.
De aantallen wisselen echter per jaar zeer sterk.
In het najaar van 1982 werd het aantal honder net gehaald,
doch in het najaar daaropvolgend werden 11.000 exemplaren geteld.
De dichtstbijzijnde broedplaatsen bevinden zich op Helgoland.
Daarnaast nestelen zij veelvuldig op de kliffen en rotsen
aan de kusten van Groot-Brittannië en Noorwegen.
Als broedplaats zoekt de noordse stormvogel soms de meest ontoegankelijke richels.
Daarbij gaan zij zóver dat ze in kustplaatsen
zelfs in de vensterbanken van gebouwen nestelen.
Op richels van steile rotswanden wordt één ei gelegd
dat in ongeveer 57 dagen uitgebroed wordt.
Overigens broedt de vogel in kolonies.
Terug naar: