
Nachtzwaluwen worden 26 - 28cm lang,
hebben lange vleugels en een lange staart.
Ze hebben een grijsbruin verenkleed dat schorsachtig getekend is,
grote, zwarte ogen en een kleine snavel.
In de vlucht zijn de witte vleugelvlekken en staartvlekken zichbaar.
Bij het vrouwtje zijn deze wat kleiner dan bij het mannetje.
Het zijn zomervogels, die de winter doorbrengen in tropisch Afrika.
In de schemering en ’s nachts jaagt hij behendig en geruisloos
op grote insekten, zoals nachtvlinders en kevers,
die in de vlucht worden gevangen.
Nachtzwaluwen zijn vogels van doorgaans droge, halfopen tot open terreinen.
Het nest bevindt zich op de grond, maar de aanwezigheid
van enig geboomte als schuil- en zangplaats is gewenst.
Vanaf mei worden er 2 eieren gelegd die na 16 – 21 dagen broeden uitkomen.
De jongen worden nog tot 18 dagen in het nest verzorgd.
Per jaar worden er meestal 2 broedsels grootgebracht.
De nachtzwaluw staat op de Rode Lijst vanwege de sterke afname
van het aantal broedparen, de zeer beperkte verspreiding
en de kwetsbaarheid van het broedbiotoop.
Rond het begin van de vorige eeuw broedden enkele duizenden paren
in ons land, met name op de oostelijke en zuidelijke zandgronden
en in de duinstreek.
Vooral op droge, halfopen gronden als heide en duinvalleien
was het typische geratel van het mannetje 's nachts niet van de lucht.
Met het ontginnen van veel van die gronden nam de stand navenant af.
Rond 1975 waren minder dan duizend paren over
en was het westen van het land vrijwel ontvolkt.
Sindsdien zijn de laatste bolwerken in het noordoosten
- op het Bargerveen na - ook vrijwel verlaten.
De laatste jaren broeden 450 tot 600 paar nachtzwaluwen in ons land,
het leeuwedeel daarvan op de Veluwe en in Noord-Brabant en Limburg.
Over de precieze oorzaken van de afname van de nachtzwaluw
zijn de meningen verdeeld.
Met name de vraag of een toename van het aantal natte zomers
ermee van doen heeft, valt nog niet duidelijk te beantwoorden.
Zeker is wel, dat de afname van belangrijke prooidieren
zoals mei- en junikevers, het dichtgroeien van veel halfopen heidevelden
en de sterk toegenomen recreatiedruk in de overgebleven
geschikte broedgebieden de soort danig parten speelt.