
De kleinste jager is klein en slank.
Hij heeft de grootte als van een kokmeeuw, maar door langere,
slankere vleugels in vlucht lijkt hij groter.
Daarnaast heeft hij zeer lange middelste staartveren
die wel 25 cm buiten de staart uitsteken.
De vlucht is licht, bijna sternachtig.
Dikwijls landt hij op zee, ook tijdens de trek.
In de broedgebieden wordt hij vaak biddend aangetroffen.
De vogel leeft in de broedtijd voornamelijk van lemmingen
waarvan de wisselende aantallen voor wisselend broedsucces zorgen.
Voor het overige bestaat zijn voedsel uit kleine knaagdieren,
grote insecten en zelfs de bessen van de kraaiheide.
Ook is de kleinste jager in mindere mate dan andere jagersoorten
een rover van eieren en jongen van andere toendravogels.
Het broedgebied moeten we zoeken in de toendragebieden
van Scandinavië, IJsland, Groenland en Noord-Rusland; Arctische gebieden dus.
Hier kruipen de 2 jongen na 23 dagen broeden uit het ei.
Het nest bevindt zich op de grond.
De kleinste jager overwintert op de oceanen ten zuiden van de evenaar.
Langs de Nederlandse kust is hij als doortrekker te zien,
met name van augustus tot oktober en veel minder in mei.
Hierbij is hij de minst voorkomende jagersoort.