
De kleine zilverreiger is veel kleiner dan de blauwe reiger.
Het is een witte reiger die verschilt van de grote zilverreiger
door zwarte snavel (in plaats van geelachtig),
de gele tenen (in plaats van zwart) en het veel kleinere formaat.
Verder vallen in de broedtijd vooral de lange kroonkuif
en de zwierige aigrette-schouderveren op.
Tijdens de vlucht, met langzame vleugelslag, laat hij betrekkelijk weinig van zich horen.
Alleen tijdens de balts op de broedplaats wordt hij spraakzaam.
Dan laat hij af en toe een rauwe kreet horen.
Het hoofdvoedsel van de kleine zilverreiger bestaat uit visjes,
verschillende soorten amfibieën, wormen en slakken.
Daarnaast eten zij ook wel insekten, aas of schaaldieren.
Kleine Zilverreigers foerageren graag in ondiep water
en lopen dan soms achter de vissen aan te jagen.
Ze naderen hun prooi met behoedzame schreden of verjagen verscholen dieren
in de modder door hevig trillen met de voet.
Volgens sommigen zouden ze door langzame bewegingen
met de gele tenen kleine vissen lokken en buitmaken.

De kolonies bevinden zich vooral rond waterrijke gebieden,
bijvoorbeeld gebieden met ondiepe meren, riviermonden of lagunes.
Evenals andere reigersoorten broedt ook de kleine zilverreiger doorgaans in bomen.
De 3 – 5 eieren komen na 21 – 25 dagen broeden uit.
Van de witte reigersoorten is de kleine zilverreiger in Europa de meest verspreide soort.
Ongeveer 70% van de Europese populatie van deze soort broedt in de Camarque.
Slechts een klein deel daarvan overwintert in Europa.
De meeste kleine zilverreigers trekken 's winters naar Afrikaanse landen.
Zilverreigers zijn in najaar en winter een normale verschijning geworden in Nederland.
Maar ook in Nederland komt hij steeds vaker voor als broedvogel
en de aantallen broedparen gaan voorzichtig omhoog, gezien de resultaten in 2000.
Op de Wadden werkt de kleine zilverreiger aan zijn verovering
door naast Schiermonnikoog ook de eilanden Terschelling (succesvol)
en mogelijk Vlieland te bezetten.