Een opvallend witte romp en stuit maken de huiszwaluw in de vlucht
het gemakkelijkst te onderscheiden van de andere leden van de zwaluwenfamilie.
De kruin, rug en vleugels zijn glanzend blauwzwart van kleur.
Ook heeft hij niet zo'n diep gevorkte staart als de boerenzwaluw.
Zijn lichaam bereikt een lengte van 12,5 cm.
Het mannetje heeft dezelfde tekening als het vrouwtje.
De jongen zijn aan de bovenkant bruinzwart van kleur.
De huiszwaluw is zomergast van eind april tot in oktober.
De andere maanden van het jaar worden in Afrika doorgebracht.
Tijdens de trektocht verongelukken veel zwaluwen.
Slechts 1 op 4 komt terug in ons land.
De vogel vertoeft vooral in dorpen nabij open gebied,
vaak in de buurt van water.
Het is echter niet noodzakelijk dat hij in bewoonde streken broedt.
Wel broedt hij in kolonies en worden de nesten gebouwd
op gebouwen (onder een dakoverstek) en aan rotswanden.
Het bolvormige nest heeft een nauwe opening aan de bovenkant.
Vaak worden er twee broedsels per seizoen grootgebracht.
De 4 – 5 eieren worden ongeveer 12 dagen bebroed.
Voordat de jongen uitvliegen verblijven ze nog zo’n 16 – 23 dagen in het nest.
Huiszwaluwnesten worden nogal eens gekraakt door mussen.
De huiszwaluw jaagt vooral op plaatsen waar grote troepen
zwermende insecten te vinden zijn.
Dus boven vochtige weilanden,open water,
maar ook aan de bosrand.
De nestjongen worden gevoerd doordat de oudervogels hun prooi,
in balletjes samengeperst, weer uit de keelzak opbraken.
Deze voedselballetjes bestaan uit een paar grote of tot wel 350 kleine insecten.
Men heeft berekend dat een huiszwaluw voor een broedsel van 4 jongen
gedurende de 30 dagen dat deze bij de ouders blijven,
ongeveer 150.000 insecten aanvoerd.
De vlucht van de huiszwaluw is rustiger dan die van de boerenzwaluw,
minder golvend en ook minder luidruchtig.
Zijn gekwetter is zacht en lieflijk.
De alarmroep is een hoog en doortringend "tsier tsier".
