
De geoorde fuut is 28 – 34 cm lang en hiermee kleiner dan de fuut en groter dan de dodaars.
's Zomers heeft hij een zwarte hals en kop met goudgele oorpluimen.
Kenmerkend zijn de iets opgewipte ondersnavel en de rode ogen.
Het winterkleed is aan de bovenzijde donkergrijs en aan de onderzijde witachtig.
Het voedsel bestaat uit insekten, slakken, kreeftjes en kikkervisjes.
De soort broedt in kleine zoetwaterplasjes (duinplassen!)
en heidevennen in kleine en soms zelfs in grote kolonies.
Niet zelden broeden ze in plasjes waar zich kolonies van de kokmeeuw bevinden.
Blijkbaar verkiezen ze dezelfde biotoop, maar of er van een bepaalde symbiose sprake is,
daar is men het niet altijd over eens.
In elk geval schijnen ze zich bij de vele, lawaaierige kokmeeuwen erg op hun gemak te voelen
en ze maken een goed gebruik van hun waakzaamheid.
Het drijvende nest bestaat uit een hoop verdorrende planten dat verankerd is aan de oeverbeplanting.
Rond mei worden er 3 – 4 eieren gelegd die ongeveer 20 dagen bebroed worden.

De geoorde fuut is een schaarse broedvogel, waarvan het aantal broedparen
sinds hun eerste vestiging rond 1918 sterk aan wisselingen onderhevig is.
Ze vertonen een wat zigeunerachtig karakter ten gevolge van soms grote droogten
in Zuid- en Zuid-Oost_Europa waardoor hun broedgebieden uitgedroogd raken.
Ze gaan dan op zoek naar andere broedgebieden, onder meer in West-Europa.
Op die broedplaatsen komen ze dan zo mogelijk jaarlijks terug.
De soort staat op de rode lijst vanwege de geringe omvang
en de kwetsbaarheid van de broedpopulatie in ons land.
Na het broedseizoen trekken vele geoorde futen bij ons door op weg naar het zuiden.
Ook de broedvogels van hier kunnen naar het zuiden wegtrekken,
maar anderen blijven ook hier overwinteren in de brakke en zoute kustwateren.