My Stories


A dream
Het heeft (nog) niet echt een titel. Het is een stuk uit een droom die me wat vertelde over iemand anders, waar dus ook echt iets gebeurd was. Ik heb het geschreven op 7 december 2002.


The other mistery world
The other mistery world, geschreven in 2001. Ik wilde weer eens een verhaal schrijven en heb toen aan mijn Nederlandse leraar gevraagd of hij een paar willekeurige woorden wilde opgeven. Dat was een paar jaar terug ook een Nederlands opdracht (zie Spookgrot en Het Feest). Het is mijn eerste verhaal dat ik in boekvorm heb uitgeprint. Het is geschreven in mijn 'Gothic-periode'. Dit is misschien ook de verklaring waarom er veel bloed, fantasy en dus mistery in voorkomt. Mensen vroegen mij, wie het meisje was waar het om gaat. Ik had er nooit bij stil gestaan, maar ik kwam er ineens achter toen ik het zelf op mijn gemak las dat er heel veel over mezelf in staat....


The battle between me and my enemy
The battle between me and my enemy, geschreven in 2001. Het is niet echt een verhaal, maar ook geen gedicht, een soort gedachten. Het gaat over mezelf.


A dream
Dit korte verhaal is een droom die ik 31 augustus 2002 heb gehad en op heb geschreven.


Het feest
Het feest is een verhaal dat ik in 1998 schreef. Het was een school opdracht van het vak Nederlands. De opdracht was dat je een verhaal moest schrijven dat Het Feest moest heette en de woorden uit de opdracht moest bevatte. Het verhaal heeft een vrij droevig einde.

Spookgrot
Spookgrot is een verhaal dat ik in 1997 schreef. Het was een school opdracht van het vak Nederlands. De opdracht was dat je een verhaal moest schrijven dat als titel Spookgrot moest. Ik kwam er pas de avond voordat hij in geleverd moest worden achter en heb hem met behulp van iemand anders geschreven. Dus niet helemaal mijn eigen verhaal. Als ik het nu terug lees zou ik er wel wat aan willen veranderen en dingen toevoegen, maar het is leuker om hem zo te laten, want tenslotte heb is dat verhaal toen geschreven.













































A dream


Ik was in een huis, een soort gebouw.
En was er nog nooit geweest en toch kende ik het.
Wat erop elke verdieping was, wist ik en van wie de kamers waren.
De kamers waren vrij groot, vooral de woonkamer.
Daar waren een aantal mensen.
Niet alleen mensen die er ‘woonden’, maar ook gasten.
Verder liepen er wat mensen door het huis of zaten in de kamers.
Ik liep de woonkamer in.
Het was net of ik er een bekende was, mensen keken niet en ze zeiden ook niks tegen me.
Sommige mensen stonden met glazen in hun handen met elkaar te praten.
Het was net of er een verjaardag aan de gang was.
Misschien was dat ook wel gewoon zo.
Ik drukte me tussen de mensen door, opzoek naar iets.
Het was hier niet.
Ik ging naar boven, ook daar was het niet en ook niet op zijn kamer.
Zo liep ik een paar keer paniekerig door het huis heen.
Tot ik voor de laatste keer naar de woonkamer ging, waar ik hem niet kon verwachten.
Ik liep de gang in van een andere verdieping.
Daar keek ik naar rechts, waar een soort nis was.
In die nis zag ik een computertafel die aan de muur was gebouwd en daar onder lag hij…Thijs.
Hij lag half in elkaar gekropen.
Ik viel meteen bij hem neer en pakte zijn pols.
Ik had al direct gezien dat het bloedde.
Ik bleef rustig en lief tegen hem.
Ik kon niet anders en wilde niet anders, ik hield van hem en wist dat ik hem dit niet echt kwalijk kon nemen.
Ik vroeg hem fluisterend als overbezorgdheid wat hij had gedaan, maar natuurlijk wist ik wat hij had gedaan en ook waarom.
Ik tilde de tas op die op hem lag en gooide die vlug van hem af.
Ik wist dat het gene waarmee hij zich had gesneden daar inzat.
In mijn ooghoek zag ik dat hij nieuwe schoenen aan had, maar schonk er verder geen aandacht aan.
Ik legde mijn hoofd op zijn blote bovenlijf en bleef bij hem op de grond.
Hij was erg afwezig, af en toe zei hij wat tegen me.
Zacht pratend zei hij mee dat hij met me naar zijn kamer wilde.
Nog even bleven we liggen.
Ik stond langzaam op en pakte zijn hand.
Ik trok hem een beetje omhoog en zei: “laten we dan maar gaan”.

31 augustus 2002
Aquiva Lucia Moonheart

Back to top








































The other mistery world



Ik liep naar boven om naar bed te gaan, maar eerst moest ik mijn tanden poetsen.
Terwijl ik mijn tandenborstel slaperig pakte, zag ik op de handdoek vlekken.
Waren het vlekken van mijn moeders nagellak of waren het de vlekken van worteltjes die we een paar uur geleden hadden gegeten.
Ik schudde mijn hoofd.
Het was niet de kleur van mams nagellak en al helemaal geen worteltjeskleur.
Ik ging nieuwsgierig naar de handdoek toe.
Ik vroeg me weer af waar die vlekken van konden zijn.
Het was toch geen bloed?!
Nee, dat kon niet.
Ineens schoot me te binnen wat er gisteravond was gebeurt.
Dit moest wraak zijn, wraak van de koningin.
Ik moest terug, het moest gewoon.
Ik moest weten waarom ze mij moesten hebben!
Waarom die vlekken op de handdoek?
Wat wilde ze van me?!
Ik moest nu op gaan schieten.
De dobbelstenen moesten over een paar minuten geworpen zijn.
Als dat dus niet vlug gebeurde, zou ik er niet achter kunnen komen waarom dit allemaal zo moest lopen.
Als een gek maakte ik me klaar voor deze avond.
De stemmen van gisteravond spookte weer door mijn hoofd “Ik krijg je nog wel, er zal wraak komen. Hahaha”.
Die stem was van de koningin.
Het echode net zoals gisteravond weer door mijn hoofd, het gemene gelach en de galmende stem.
Ik moest de handdoek meenemen, naar die plek.
Als ik hem zou laten hangen, zou mijn moeder zich afvragen waar die vreemde vlekken vandaan kwamen.
Niemand zou me geloven, dus niemand mocht het weten.
Ze zouden me uitlachen en het aan iedereen vertellen.
Ik pakte mijn jas en tas, keek mijn kamer nog eens goed rond of er nog spulletjes zag die ik kon gebruiken als wapen.
Nu moest ik echt op gaan schieten, maar er mocht geen overbodige energie worden verbruikt.
Mijn moeder zat in de kamer, ze belde met een vriendin.
Ze was zo druk in gesprek dat ze niet eens zou merken dat ik weg zou gaan.
Het was nu echt tijd om te gaan.
Ik liep al buiten toen me te binnen schoot dat ik de dobbelstenen op mijn bed had laten liggen.
Ik holde om mijn tenen terug en opende heel zacht de deur.
Ik mijn dobbelstenen.
Mijn moeder was niet meer aan het bellen.
Het was stil in de kamer, maar ik wist dat ze er nog was.
Ze zal wel een boek aan het lezen zijn, maar ik moest nu geruisloos naar buiten gaan.
Toen ik de deur open probeerde te maken, gaf deze veel lawaai.
Ik hoorde mijn moeder snel opstaan en haar boek pissig op de tafel smijten, ze liep mijn rich-ting op.
Mijn hart begon steeds harder te kloppen.
Ik stond aan de deur te trekken, maar omdat ik zo rilde kreeg ik hem niet open.
Mijn moeder kwam net om de hoek van de deur, toen ik die met veel geweld open had gekregen.
Ik hoorde haar achter me schreeuwen.
Ze had nog geprobeerd om me in te halen, maar door mijn paniek rende ik harder dan ooit tevoren.
Bij het bos aangekomen, stopte ik niet om even bij te komen.
Ik rende alsmaar door.
Het leek wel of ik geen enkele beweging zelf maakte.
Ik rende harder en steeds harder.
De takken van de bomen sloegen in mijn gezicht en lieten er striemen op achter.
Ik begon langzamer te lopen toen ik van ver de plek herkende waar ik gisteravond de elfen had zien rond zweven en ze een hulp vragend gezang had horen zingen.
Nu hoorden en zag ik geen elfen meer.
Het enige wat ik hoorde was het water dat van boven naar beneden stroomde.
De andere geluiden om me heen, hoorde ik niet.
Ik was bijna bij de waterval.
Eerst moest ik nog langs de vele rozen een pad zien te vinden.
Het viel me op dat de doorns van de rozen onder het bloed zaten.
Bij sommige doorns droop het bloed nog in druppels naar beneden.
Het kon het bloed van iemand zijn, maar het moest betekenen dat hier net op deze verlaten plek iemand was geweest.
Het leek echter meer op dat het bloed uit de doorns zelf kwam.
Dus eigenlijk kon het zijn dat de rozen waren verwond en dat het bloed door de stengels naar en uit de doorns liep.
Eigenlijk zou ik dit niet moeten geloven, maar het was toch echt waar.
Ik liep voorzichtig door de bloedende, bloedrode rozen heen, naar de waterval die steeds meer herrie maakte.
Ik probeerde op dezelfde plek te gaan staan als gister.
De dobbelstenen moesten achter de waterval worden gegooid en dan zou er een waterkolk ontstaan, daar moest ik dan in springen.
Gister was ik erin gevallen.
Ik was kwaad en had uit boosheid de dobbelstenen naar de overkant gegooid.
De dobbelstenen waren onder water gekomen en begonnen te fonkelen.
Meteen daarna was er een waterkolk ontstaan.
Ik nam mijn positie in en gooide de dobbelstenen.
Het ging allemaal heel snel.
Ik zag de dobbelstenen gloeien en werd in de kolk meegezogen.
Het werd van licht naar donker, zwart en weer lichter.
Opeens had ik het gevoel of ik een stomp in mijn rug kreeg.
De omgeving veranderde volledig.
Het zag er allemaal grauw uit.
De lucht was bruin, oranje, roodachtig.
Een eind voor me stond een donker gebouw met daaromheen prikkeldraad als omheining.
Het leek wel een klimop van prikkeldraad.
Verder lagen er om me heen allemaal kale stengels met doorns in elkaar gestrengeld.
Ik zag overal dode rode rozenblaadjes.
Ik keek vertwijfeld om me heen en zette een stap naar voren.
Ik keek achter me of er nog een uitweg was.
Een weg naar mijn eigen wereld, een weg naar mijn veiligere wereld, naar een fijnere wereld, ook al word ik daar gepest, het is een betere wereld.
Maar nee hoor, geen uitweg.
Ik veegde mijn gezicht af wat nog nat was van het water waar ik net in was gesprongen.
En nu stond ik hier, in het grauwe, donkere wereldje.
Het water brandde in mijn striemen.
Ik keek naar mijn hand die onder het bloed zat.
Nu voelde ik de pijn pas.
Voorzichtig liep ik door.
De doorns waren zo scherp dat ze door mijn schoen boorden.
Ik kwam steeds dichter bij het gebouw.
Van de afstand van net kon ik niet zien dat zelfs het gebouw onder het prikkeldraad zat, er was niets van het gebouw zelf te zien.
Naarmate ik dichterbij het gebouw kwam begon het steeds harder te regenen.
De donker tintende lucht werd steeds donkerder en op de achtergrond begon het zelfs te donderen.
In deze omgeving was geen wind te voelen, je kon ook niet zien of er misschien verderop wind was, want in de hele omgeving was geen boom of plant te zien.
Alles was uitgestorven.
Toen ik nogmaals naar achter keek zag ik een heel bloedspoor, het leek uit mijn voeten te stromen.
Ik schonk er geen aandacht aan.
Als ik dat wel zou doen, zou de pijn alleen maar erger worden en eigenlijk had ik geen keuze.
Terug kon niet.
Er was geen uitgang en geen ingang.
Verder, moest ik.
Ik draaide me weer terug en zag tot mijn grote schrik en eigenlijk meer verbazing, dat er iets op de met prikkeldraad begroeide muur was geschreven, met bloed!
Het woord was al helemaal uiteen gedropen.
Ik probeerde het scherper te zien, maar het was onmogelijk om het te kunnen lezen.
Wankelend en naar het gebouw starend, liep ik voor me uit, mijn ogen gericht op het hek wat ook weer begroeid was, zoals een hek waar klimop zich helemaal om, over en tussendoor wrong.
Er zat nergens een opening waar ik doorheen kon.
Dit werd een probleem.
Er was verder nergens anders een opening of iets anders.
Ik moest erover heen.
Ik haalde nogmaals mijn hand door mijn gezicht en keek onder mijn voeten, waar het bloed maar uit bleef stromen.
Ik zei in mezelf dat ik er makkelijk over heen kon klimmen.
Ik had nu toch al genoeg pijn.
Dat beetje meer pijn maakte nu toch niet meer uit.
Iets naar achterlopend om een aanloop te kunnen nemen, kwam er ineens een hele scherpe bliksemschicht naar beneden, die een gat in het hek sloeg.
Door dat gat moest ik me worstelen, maar het was in ieder geval beter dan over het te moeten springen.
Met veel moeite was ik door het hek heen gekomen.
Het prikkeldraad had zijn sporen in mijn huid achtergelaten en in mijn kleren gescheurd.
Weer verder lopend maakte ik me geen zorgen over hoe de deur die nu niet zichtbaar was, open zou gaan.
Ik tilde mijn hoofd op toen ik een mysterieuze stem, dezelfde als gister hoorde.
“Welcome to our deepest, mystery pain world”.
En meteen daar achteraan sloeg een twee keer zo scherpe bliksemschicht in het gebouw.
Waardoor de deur werd geopend en ik zonder na te denken langzaam naar binnen liep.
Het was er heel donker, zo donker dat je echt niks kon zien.
Toen ik binnen stond hoorde ik het boven me donderen en ik hoorde met een grote harde klap de bliksem nog een keer in het gebouw slaan.
Door die inslag viel de deur met een klap achter me weer dicht.
Heel langzaam kwam er licht te voorschijn, licht dat steeds iets meer de donkere gang ver-lichtte.
Het waren dikke oude kaarsen waar het kaarsvet langs droop.
Ze hingen in oude wandkandelaren aan de muur.
Langs de twee muren, op de grond brandde wierook.
Een zweverige lucht.
Toen het kaarslicht niet meer feller werd, liep ik recht vooruit.
Aan het einde van de gang aangekomen, hoorde ik een harde gil.
Ik keek vlug achterom en zag niks.
Of toch wel?!
Boven me hoorden ik nu gehuil en een eindje verderop druppelde er bloed naar beneden.
Er was al een hele rode plek.
Het gehuil bleef, het maakte me angstig.
Mijn hart begon weer sneller te kloppen.
Ik keek de gang naast me in, waar ik net iemand weg zag rennen.
Ik liep twijfelend de smalle gang door waar aan het einde net iemand was weggelopen.
Misschien had hij daar al een tijdje gestaan.
Om de hoek kijkend, zag ik niks.
Alleen weer een gang, wel breder.
Ineens kwam er een zwarte schim te voorschijn uit een zijgang.
Hij had een zeis in zijn hand, waar bloed vanaf drupte.
Hij liep langzaam met zijn hoofd gebogen op me af.
Ik keek naar links.
Alleen daar kon ik van deze vreemde figuur verlost worden.
Ik keek naar de duistere schim, die steeds dichterbij me kwam.
Weer terug kijkend naar links waar ik helemaal aan het einde een trap zag, waagde ik het erop om de trap te nemen. De trap kwam steeds dichterbij en de schim achter me, liep niet meer zo langzaam.
Boven aan de trap was weer een deur.
Hangend aan de deurknop, viel de deur en schoof ik met de deur mee over de grond.
De zaal waar ik nu in terecht was gekomen, leek wel een moordgevangenis.
Overal was bloed en er waren aan de zijkanten traliemuren.
Ik liep naar een hokje om te kijken wat het precies was.
Toen ik voor de tralies stond, zag ik niks.
Het was pikdonker.
Plots verscheen er een verminkt kindergezicht.
Ik schrok en liep achteruit.
Het kind begon te huilen en probeerde door haar gehuil heen om hulp te roepen.
Ik ging geschrokken aan de overkant zitten en bleef het kind aanstaren.
Het was volkomen verminkt.
Het had maar een paar plukken haar op het hoofd en het gezichtje en de handen zaten onder opgedroogd bloed.
Het had allemaal kloven in het gezicht en aan de handen hing zelfs huid los.
Ineens voelde ik een koude hand langs mijn keel glijden.
Ik werd met een ruk tegen de tralies aan gedraaid.
De hand begon steeds harder in mijn strot te knijpen en wou me steeds meer naar zich toe trekken.
Ik probeerde de pols van de koude hand beet te pakken.
Ik zakte steeds verder weg, maar toch probeerde ik steeds harder te knijpen en zocht de aderen van de pols om die met mijn nagels in te drukken.
Ik voelde mijn hoofd paars worden en het bloed helemaal omhoog stijgen, waardoor er een kloppend gevoel ontstond.
Uiteindelijk liet de hand toch los, met een klap viel de hand op de grond en rolde ik mezelf naar het midden van de zaal.
Hoestend en naar adem happend, lag ik uitgeput in een bloedplas.
Deze plas had ik nog niet gezien.
De hand die net mijn strot dicht had geknepen kwam nu weer omhoog en graaide naar me, terwijl dit kind ook weer begon te huilen en tegelijkertijd om hulp vroeg.
Ik kromp ineen en begon zachtjes mee te huilen.
In de andere hokjes, achter de tralies, kwamen ook kinderen te voorschijn.
Samen werd er op dezelfde toon gehuild.
Even sloot ik mijn ogen.
Ik was in slaap gevallen.
Waarschijnlijk, had weer een harde gil me wakker gemaakt.
De gene waarvan de gil was, hoorde ik nu op de trap lopen.
Ik tilde langzaam mijn hoofd op, maar bleef wel liggen.
Mijn kleren en zelfs mijn haren plakten langs mijn lijf en gezicht van het bloed, waar ik in lag.
Wachtend tot de deur open zou gaan, keek ik er naar.
Toen de deur met een zwaai werd open gegooid, stond er een jongen in de opening.
Het was zo te zien de oudste van alle kinderen.
Hij keek niet raar op toen hij mij zag liggen.
De kinderen hielden hun huilen even in.
Hij fluisterde zacht met een trillende stem en iedereen aankijkend “Ze komen, ze komen er-aan”.
Hij rende naar me toe en probeerde me omhoog te trekken, maar ik bleef slap liggen.
Eigenlijk hoefde het van mij niet meer.
De andere kinderen keken van achter de tralies naar me en hadden een blik in hun ogen die zoiets zei: Doe het voor ons.
De jongen keek me ernstig aan.
“Je moet hier weg voordat het te laat is. Ze weten dat je hier bent. Als ze je hebben, blijf je hier voor eeuwig. Je moet hier weg, ze zullen je net zo verminken als wij zijn verminkt. Je bent gewoon onze enige en laatste hoop”.
Met al zijn krachten, probeerde hij me nogmaals overeind te krijgen.
Ik bleef nu niet meer slap, maar probeerde op te staan.
Ik gleed weg door het bloed.
Langzaam trok ik me aan de jongen omhoog.
Ik deed mijn tas af en toen een meisje achter een tralie vroeg of ik ze wilde helpen, keek ik de anderen aan, die me overhalend aan keken.
Terwijl ik ook mijn jas uitdeed, die veel te zwaar was geworden van het bloed dat uit mijn kleren droop, knikte ik en zei dat ik het voor ze ging proberen.
Direct nadat ik dat had gezegd, keken we allemaal naar de deur, waar achter we gerommel en gepraat hoorden.
De jongen en ik keken elkaar tegelijkertijd zwijgend aan.
Ik volgde met mijn ogen zijn hand die hij optilde en naar een rond gat liet wijzen.
Zonder echt na te denken realiseerde ik me dat het de enige uitgang was, waar ik dus doorheen moest.
Zachtjes ging ik naar het gat toe en bukte.
Uit het gat kwam een verschrikkelijke rioollucht gemengd met een sterke lijkenlucht.
Voor de laatste keer keek ik om en een laatste halve glimlach kon ik ze voor nu geven.
Ik draaide mijn hoofd om en begon me in het gat te wringen.
Ik had mezelf al ver genoeg in het gat geschoven, zodat ik niet meer zichtbaar was voor dege-ne die in de zaal stonden.
In de zaal hoorde ik nu een deur hard open slaan en kinderen schreeuwen.
Ook was er een duidelijk geschreeuw van pijn bij.
Ik sloot even mijn ogen en had het gevoel dat ik terug moest.
De kinderen verdienden het niet, ze mogen mij in elkaar slaan, maar niet die kinderen die allang genoeg geleden hebben.
Maar het gevoel dat ik door moest gaan, won en dat zou die kinderen meer helpen.
Toen veel er een stilte in de zaal en ik hield mijn adem in.
Het kloppen van mijn hart kon ik duidelijk horen, waar ik me een beetje zorgen om maakte.
Een braakneiging van de stinklucht kwam bij me op.
Er kwam langzaam weer geluid vanuit de zaal, wat op een stem leek.
Na mijn oren goed gespitst te hebben, kon ik er een vrouwenstem uithalen.
Langzaam trok ik me weer verder door de buis.
De stem klonk steeds harder en er klonk geschreeuw doorheen dat ik herkende als dat van de jongen.
Weer wilde ik dat ik daar nog steeds stond of terug kon.
Terug kon ik sowieso niet, alleen vooruit.
Ik had geen idee wanneer er een eind aan deze buis zou komen.
Ik had ondertussen al een aantal bochten gehad.
Er was geen mens meer te horen.
Het enige geluid was van een paar druppels die naar beneden vielen, of het bloed was of ge-woon water wist ik niet.
Het maakte me ook vrij weinig uit, waarschijnlijk was het wel bloed.
Het leek wel of het bloed een gewoonte werd
Het was donker en ik had het koud.
Het onbekende vocht begon te stromen.
Door de kou had ik zelfs geen gevoel meer in mijn benen, die ik maar wat achter me aan sleurde.
Ik trok me met mijn ellebogen en handen vooruit.
Mijn elleboog gleed weg en ik begon met mijn hand te voelen wat het was.
Het was weer een andere gang, maar ik gokte het erop om rechtdoor te blijven gaan.
Verder schuivend hoorde ik zacht op de achtergrond voetstappen.
Ik probeerde ze te volgen.
Ze leken iets dichterbij te komen, maar dan verdwenen ze weer.
Ik hoorde achter me in de buis iets wat heel snel ging en ik keek meteen achterom.
De angsten kwamen weer meer bij me op en ik kreeg het benauwd.
Ik probeerde zo snel mogelijk door te gaan.
De voetstap kwam zo dichtbij dat het boven me leek.
Ik raakte nu echt in paniek.
Ik schrok toen ik iets voelde, door mijn koude hand heen.
Ik voelde verder en trok hem vlug terug toen ik me realiseerde dat dit een lijk was.
Een vers lijk?
Ik had geen tijd om erover na te denken, want boven werd er hard gestampt met een voet.
Er dwarrelde veel stof naar beneden en een hoestbui kon ik niet onderdrukken.
Ik schoof naar achteren.
Een harde klap kwam er nu boven het lijk.
Het lijk schoof langzaam achter me aan.
Er kwam meer bloed op me af.
Weer een klap en nu schoot me te binnen dat het een sikkel was die in de buis was geslagen en die het lijk naar me toe schoof.
Waarschijnlijk was het de man die me achterna had gezeten.
De buis leek langer dan daarvoor.
Ik wilde de zijbuis in gaan die ik net tegen was gekomen.
Het lijk stroomde niet meer achter me aan.
De sikkel werd nu in de buis geslagen en kwam steeds dichterbij mij.
Eindelijk voelde ik de zijbuis en ging nog iets naar achter om er niet achterstevoren in te hoeven.
Mijn enige angst was nu de sikkel, om er voorbij te komen.
De sikkel suisde hard net naast mijn hoofd omlaag.
De man schreeuwde en begon de sikkel omhoog te trekken, wat hem niet lukte.
Ik trok mezelf naar voren en liet mijn schouder zo laag mogelijk zakken, zodat de sikkel me niet kon raken.
Ik kreeg steken in mijn rug en realiseerde me dat de sikkel mijn rug toch trof doordat ik onder de sikkel langs ging en de punt van de sikkel mijn rug net raakte.
Eindelijk zag ik licht toen ik de bocht helemaal om was.
Er ontsnapte me een diepe zucht die vertelde dat ik weer hoop en moed kreeg.
Mijn voet hing nog steeds in de andere buis en ik voelde het lijk naar beneden zakken.
Ook al kon ik niks zien, ik draaide mijn hoofd toch om en weer terug.
Ik wachtte even om zeker te zijn dat er niks meer gebeurde.
Ik begon me iets te ontspannen en ben toen waarschijnlijk even bewusteloos geweest, want toen ik mijn ogen opende wist ik niet meer waar ik was.
Toen ik eindelijk het einde van de buis had bereikt, zuchtte ik nog een keer diep.
Het leek wel een eeuwigheid te hebben geduurd terwijl het waarschijnlijk maar een uurtje was, nog minder misschien.
Ik kreeg nu eindelijk weer verse lucht, die ik meteen op snoof, hoewel er nog wel een lijkenlucht hing.
Dit deed me naar de zaal met de kinderen denken.
Ik zag het weer voor me en wist meteen weer waar ik was.
De nachtmerrie kon weer verder gaan.
Het gekras van vogels deed me naar boven kijken.
Het waren grote zwarte beesten die in zwermen boven een grote open plek voor me vlogen.
Ik klauterde de buis uit en liet me op de grond vallen die zich ongeveer anderhalve meter onder de buis bevond.
Ik lette op de grond en schrok toen ik een jankend geluid hoorde.
Het leek op het huilen van een wolf.
Het janken werd luider, maar er was niets te zien.
Ik kreeg rillingen over mijn rug en de kraaien begonnen harder te krassen en onrustiger te vliegen.
Langs het gebouw schuivend ging ik weer verder.
De vraag waarom ik hier was schoot door mijn hoofd.
Zelf kon ik er niet snel antwoord op geven.
Bijna bij het einde van de muur van het gebouw gekomen, hoorde ik een sterk geluid.
Het leek op een dierengeluid.
Voorzichtig probeerde ik om de hoek van de muur te kijken om te kunnen zien waar het vandaan kwam.
Als een gek kwam er iets groots en zwarts aan.
Het produceerde een hard gesnuif en er kwam een hoop rook uit de neusgaten.
Ik dacht niet echt na en begon te rennen.
Ik rende van het gebouw vandaan en naar het midden van het grote oppervlak.
Ik ontwaarde een boom met graven ervoor.
Ik had ze eerst niet gezien door de opkomende angst voor het beest dat steeds dichterbij kwam.
Ik keek achterom om te kijken of ik nu kon zien wat het was.
Het was een groot, pikzwart paard, met wit om zijn ogen van angst en met wijd open staande neusgaten.
De grond dreunde door zijn galop.
Ik begon harder te rennen en struikelde.
Mijn gezicht schuurde langs de grond.
Het paard rende langs me heen.
Ik keek het na.
Ik had pijn, veel pijn en begon daarom zacht te huilen.
Het paard stopte en keek me aan.
Het schrok van een geluid bij het gebouw en rende weer verder.
Het was een hard gehuil van een wolf waar het paard van schrok en mij deed omkijken.
Nu was het gehuil van alle kanten hoorbaar.
Langzaam werd ik omringd door wolven.
Ik wilde wegkruipen, maar mijn hoofd zakte weer op de grond en een enorme steek deed de andere pijn verdoven.
Tegelijkertijd zag ik het paard in de horizon weer terug komen.
Het was al heel snel dichtbij.
Het sloeg met zijn hoeven naar de wolven die zich agressief naar het paard toe draaiende aan-vielen.
Ik tilde mijn hoofd weer op en voelde een koude natte straal langs mijn gezicht naar beneden in mijn nek glijden.
Ik voelde op de plek waar de steek net begon.
Naar mijn vinger kijkend, keek ik langs me op de grond.
Er lag een grote dikke doorn, die nu onder het bloed zat.
Ik trilde en begon harder te huilen.
Door de tranen heen kon ik het paard zien steigeren en hem met zijn hoeven zien slaan.
Hij had de wolven een eind van mij vandaan gelokt.
Ze renden ineens als bange, piepende honden weg.
Het paard liet zijn hoofd zakken.
Het keek naar me en liep met gebogen hoofd naar me toe.
Toen hij vlak voor me stond steigerde hij.
Hij zette weer een stapje dichterbij, ook met zijn hoofd kwam hij dichterbij en begon aan me te snuffelen.
Ik keek hem aan en mijn aandacht werd op een oog gericht.
Het was blauw.
Ik fluisterde zachtjes “een maanoog”.
Hij duwde me zachtjes omhoog en probeerde daarmee te zeggen dat ik op moest staan.
Ik reageerde op wat hij me probeerde te zeggen en stond op.
Ik stak mijn hand naar zijn hoofd uit en hij kwam met zijn hoofd naar mijn hand.
Ik liet mijn hand langzaam boven glijden, onder zijn lange, zwarte lok die over zijn voorhoofd heen viel.
Bovenaan zijn hoofd gekomen voelde ik iets hard en puntigs.
Ik keek hem in zijn blauwe oog en net op het moment dat ik beter wilde voelen, wat het puntige ding op zijn voorhoofd was, begon de grond te dreunen.
Het paard voor me deinsde achteruit.
Ik keek om en zag eerst niks.
Terugkijkend naar het paard, kwam het gedreun weer.
Het was gek, het duurde een tijd.
Als ik naar de plaatsen keek waar ik het gedreun vandaan hoorde komen, hield het op en als ik naar het paard keek dat met een bange blik voor me stond, kwam het gedreun terug en dichterbij.
Het leek wel of iets of iemand verstoppertje met me speelde.
Ik kon er niet meer tegen en probeerde in het blauwe oog van het grote zwarte paard, die nu wat meer op afstand stond, te kijken.
Het spel, het verstoppertje spelen, was afgelopen.
Er kwam achter me een kudde witte paarden, dreigend, mijn richting op galopperen.
Toen ik beter keek zag ik dat het niet zomaar paarden waren.
Ze waren spierwit met lange manen en een lange staart.
Op hun hoofd had elk een grote hoorn.
Een eenhoorn.
Doordat ik zo verbaasd was om deze mooie beesten te zien, had ik niet eens door dat de kudde het niet eens op mij had gemunt.
Ik keek vlug naar het zwarte paard, waarvan ik nu ook ineens wist wat dat scherpe op zijn hoofd was.
Ik begon naar hem te roepen dat hij weg moest gaan, maar hij ging niet.
Hij bleef staan en begon hevig met zijn hoofd op en neer te zwaaien en op die plek te steigeren.
Ik keek toe hoe het zwarte beest werd aangevallen door het witte.
De vragen kwamen in me op, waarom.
Nog nooit had ik van zo’n afstand een dier zoveel pijn zien lijden.
En ik zat daar maar, niet wetend wat ik moest doen, gewoon toekijkend en toch kwam het me allemaal bekend voor.
De witte martelaren liepen tevreden weg.
Het zwarte paard lag eenzaam en met wonden vermoeid op de grond met stofwolken om zich heen.
Ik stond op en liep nog bedroefder weg.
Ik wreef mijn tranen weg en liep richting het gebouw.
Omkijkend naar het paard dat er nog steeds lag en dat niet meer bewoog, zuchtte ik diep.
Ik ontdekte een deur langs het gebouw.
De deur was bijna niet zichtbaar, door de planten die erop groeiden.
Het viel eigenlijk wel op, want nergens in de beurt was een levend plantje te zien.
Ik waagde het erop omdat ik achter me weer een dreigend geluid hoorde.
Ik opende voorzichtig de deur in de hoop dat hij niet begon te kraken.
Blijkbaar kon hij echter niet geopend worden zonder gekraak.
Langzaam liep ik de deuropening door.
Ik liet mijn ogen wennen aan het donker.
Er brandde heel licht een kaarsje.
Er hing een geur die ik herkende als de geur uit de gang van het gebouw.
De deur achter me sloot ik.
Een zacht fluisterend geroep hoorde ik.
Waarschijnlijk was het voor mij bedoeld, waar ik toch wel van schrok en daarom deinsde ik wat achteruit.
Ineens herkende ik de stem en fluisterde terug met trillende stem “ben jij het…de jongen”.
Op de achtergrond had ik al voetstappen gehoord, maar doordat ik bijna zeker wist dat het de jongen was had ik me daar geen zorgen om gemaakt.
Maar plots werd de deur open gemaakt en hoorde ik het getik van haken.
Ik bleef zo stil mogelijk tegen de deur aan staan.
Er werden kaarsen aangestoken en langzaam was er genoeg licht om de kamer te kunnen overzien.
De kaars die net als enige had gebrand stond op een tafel met daarvoor een groot dik boek.
De wand en zelfs het plafond waren begroeid met klimop.
Ineens merkte ik op dat er een groot spinnenweb in de kamer hing.
Ik had niet veel tijd om na te denken over waar de jongen kon zijn, omdat mijn ogen naar de vrouw werden getrokken, die nu naar de tafel toe liep.
Ze had een lange, witte jurk aan en lang wit haar.
Ze schoof een laatje onder de tafel open en pakte er iets uit.
Ze draaide haar hoofd ineens heel snel mijn richting op.
Ik slikte en met een valse blik kwam ze op me aflopen.
Ze stak een mes voor zich uit, mijn richting op.
Ik kreeg tranen in mijn ogen en begon hard en snel te ademen.
Net toen ze vlak voor me stond, brak het zweet me uit.
Ze stopte niet met lopen, maar zette enkele stappen naar achteren en bleef me aan kijken.
Toen draaide ze met een ruk om en begon snelle richting tafel te lopen die ze met een ruk de hoek in schoof.
De kaars rolde om, terwijl hij bleef branden.
En daar lag de jongen, en kleermakerszit, achter het spinnenweb.
De vrouw sneed met het mes een gat in het rag en stapte erdoorheen.
Ze ging naast de jongen staan en maakte een gebaar terwijl ze mij aan bleef kijken met haar gemene, valse blik.
Hij stond niet op, maar ging op zijn knieën zitten.
De vrouw tilde haar hand op, met het mes langzaam boven het hoofd van de jongen.
Hij sloot zijn ogen en er rolde een traan over zijn wang naar beneden.
Er verscheen op het gezicht van de vrouw een grijns.
Een harde donderslag gaf haar waarschijnlijk een teken om het mes los te laten.
Achter de muur waar ik tegenaan stond, hoorde ik een paard hard hinniken.
Het bloed, het gelach en de nu dode jongen.
Ik gaf een gil.
Door een schreeuw die waarschijnlijk uit een kamer naast mij kwam, schrok ik op en opende ik mijn ogen weer, die ik even had gesloten.
Ik stond bij het raam.
De hemel was blauwachtig.
In het raam kon ik mezelf zien staan.
Ik zette mijn hand tegen het raam, op de plek waar ik mijn gezicht kon zien.
Zodat ik de afschuwelijke littekens en wonden niet kon zien.
Op de wonden zaten nog dunne korsten, die ik open probeerde te krabben.
Ik merkte het zelf niet eens, maar door een keelgeluid waardoor ik werd afgeleid, keek ik achter me en glimlachte even door mijn tranen heen, naar de psycholoog………


2001
Aquiva Lucia Moonheart


Back to top





























The battle between me and my emeny



We staan opgesteld op een terrein
Het is schemerig
Tegenover ons staan mijn vijanden
Achter me staan mijn vrienden
Het gaat zo beginnen
Niemand kan me nog tegen houden
Ik kan nu mijn krachten laten zien en misschien kom ik wel nieuwe krachten tegen

Maar eerst ga ik hen dingen vertellen
Ik heb alles in de hand wat mijn vrienden moeten doen,
moeten ze ingrijpen of toekijken
Ik haal ze er pas bij als de vijand er ook iemand bijhaalt
En als ik dan zelf hulp nodig heb
Ik ga niet uit mezelf anderen erbij halen dat is laf

Ze mogen nu gaan voelen wat ze mij hebben aangedaan
Ook al was dat niet met slaan
Maar ze hebben me mentaal veel aangedaan
En dat zou ik hen nu eens laten voelen

Sooo, nice to see you again!
Maybe, you think and ask your self 'why are we here'
You will see that soon
You know me as a girl where you can walk over and which you can pestilence
But that time is over.....Gone
Now, I am nasty

Maybe you want to run away
But you stay!
You can go nowhere
Couse my friends 'guys' are watching you
Oh sorry, I forgot there is one place you can go to
And that's to HELL
There you can feel the pain for always and after that
You will like that
Or don't you
You can say that
But you haven't a choice
Poor you

An evil grin into the sky
To the angels which can't struggle
My voice and can't hold it up

Ik kijk langzaam omhoog
En jank als een wolf naar de maan
Op het zelfde moment vliegen de kraaien op
De groep vijanden kijkt angstig naar boven
En dan.....begint het gevecht

2001
Aquiva Lucia Moonheart



Back to top



































Het feest


Toen Gerrit en Kees de school binnenkwamen, was het discofeest al in volle gang.
Iedereen danste.
Zou Nelly er al zijn?
In de halve duisternis in de lichtflitsen probeerde Gerrit gezichten te herkennen.
Maar hij zag haar niet.
Hij zag alleen maar meisjes en jongens waar hij niet mee om ging.
En ze leken niet eens op haar.
Je kon haar herkenen aan de hypermoderne kleren.
Daar liep niet iedereen mee, vond hij.
Want hij vond haar best wel leuk en hij dacht dat zij hem ook leuk vond.
Ze was nog vrij.
Hij had zich zelf voorgenomen om vanavond verkering te vragen.
Bij het schuifelen was daar een goede gelegenheid voor.
“Wie zoek je?”, Gerrit schrok.
Het was Kees die achter hem stond.
“Ik zoek Nelly, maar ik zie haar nergens.”, antwoordde Gerrit.
“Ik zou als ik jou was niet verder zoeken, misschien had ze geen zin om te komen.
Van mij mag je verder zoeken, maar ik ga dansen, daar is dit feest toch voor?!”, zegt Kees.
“Maar ze gaat altijd naar dit soort feestjes en vanmiddag zei ze nog dat ze ging en dat ze er zin in had.”, zegt Gerrit.
Een uur later
Gerrit was moe van het zoeken.
Hij had overal gezocht, alleen de tweede verdieping van de school niet maar daar was niemand.
Je mocht daar ook niet naartoe.
Daar kon ze ook niet zijn want alle deuren zijn op slot.
Kees kwam naar hem toe en vroeg of Gerrit iets wou drinken.
“Ja, doe maar een cola.”, Kees bestelde twee cola.
“Heb je al gedanst?”, vroeg Kees.
“Nee, nog niet. Ik heb gezocht naar Nelly. Ik maak me zorgen.”
Er klinkt een knal en het licht valt weg.
Iedereen denkt dat het bij de disco hoort.
“Wij hebben kortsluiting.”, roept een leraar.
Iedereen rent weg, Gerrit en Kees ook.
Gerrit valt met een harde klap over het apparatuur van de dj.
De leraren roepen iedereen bij elkaar: “Allemaal naar de directeurskamer, daar is nog licht.”
Gerrit staat op en roept Kees, maar die is al weg.
Hij ruikt iets raars, het ruikt naar brand, denkt hij.
Hij loopt door, ineens staat hij verstijfd stil.
Nu heeft hij het door.
Hij rent naar boven.
Hij mag het niet, maar doet het toch.
Hij denkt nergens aan, alleen maar aan NELLY!!!
Een leraar roept hem na, maar Gerrit hoort hem niet en rent de trap op.
Kees komt de leraar tegen en vraagt wie de leraar roept.
“Ik roep Gerrit, hij rent naar boven.”, antwoord de leraar.
“Gerrit!!” Kees rent hem achterna, hij wil dat er niks met zijn vriend gebeurt.
Hij moet hem tegenhouden.
De leraar en Kees weten niet wat er boven is.
Kees zegt tegen de leraar “het ruikt hier naar brand!”
De leraar ruikt het ook en ze schrikken allebei en rennen naar boven.
Als ze de deur boven aan de trap open doen komt er allemaal rook vandaan.
Ze gaan naar binnen, maar ze zien niet veel ook, ook Gerrit zien ze niet!
Ineens horen ze heel hard om hulp roepen.
“Het is Gerrit”, zegt Kees.
Ze rennen naar de kant waar ze Kees horen hoesten en roepen.
Ze zien allemaal vuur uit een lokaal komen en rennen nu zo hard ze kunnen naar het lokaal.
Daar staat Gerrit aan de deur te trekken.
De deur zit op slot.
Gerrit schreeuwt van paniek “hier binnen….hier binnen zit Nelly!”
De leraar heeft de sleutels van de lokalen, maar hij heeft er drie niet en dat is nu net een sleutel die ze nodig hebben.
Kees zegt schreeuwt, “Ik trap de ruit wel in.”.
De leraar knikt en zegt dat hij het wel snel moet doen.
Ze rennen het lokaal in en ze zien Nelly liggen en rennen door de vlammen heen naar Nelly.
Nelly ligt helemaal vast gebonden aan een tafel die omgevallen is.
Met een grote doek in haar mond gepropt en nog een doek om haar neus en mond.
Ze maken haar los en halen de doeken weg bij haar mond en brengen haar naar de gang.
Daar is wel rook, maar nog geen vuur.
Haar kleren zijn kapot gescheurd en ze heeft schrammen.
Ze haalt heel slecht adem.
Kees vraagt aan haar wat er is gebeurd.
Maar Gerrit zegt al voordat Nelly wil antwoorden, “Daar gaat het nu niet om, bel liever de ambulance!”
Kees rent zo hard als hij kan naar de telefoon.
De ambulance is er al snel.
Ze nemen Nelly, die nu nog moeilijker adem haalt, mee naar het ziekenhuis.
Gerrit mag mee.
In het ziekenhuis ligt Nelly aan het infuus.
Nelly zegt af en toe een paar woordjes.
Het zijn steeds de zelfde woordjes.
Het is net of ze niks anders kan zeggen dan, “Ik ga dood..”
Gerrit zit naast haar te huilen.
Het is nu doodstil in het kamertje, je hoort alleen het snikken van Gerrit.
Ineens gaat er een pieper af.
Gerrit schrikt.
Een dokter en zusters komen aan rennen en doen het gordijn om het bed van Nelly dicht.
De dokter zegt tegen Gerrit dat hij beter even naar de gang kan gaan.
Even later komen ze teleurgesteld naar de gang.
De dokter loopt naar Gerrit en zegt, “We hebben gedaan wat we konden.”
Voor Gerrit is het feest helaas anders afgelopen dan hij verwacht had……….


1998
Aquiva Lucia Moonheart


Back to top>





















































Spookgrot


Uren rijden ze nu al rond.
Het is allang donker geworden.
Maar waar is de weg terug, naar de camping?!
Plotseling horen ze gedonder en dan…een lichtflits!
Nu zien ze pas echt hoe de omgeving eruit ziet.
Hoge rotsen met hier en daar wat bosjes struiken.
Bewoog daar ook niet wat?!
Maar waar is het nu?
Bij de volgende lichtflits zien ze weer wat bewegen.
Nee…..het is toch niet…..!!!
Maar dat kan helemaal niet!
Vampiers bestaan toch niet!!!
En als ze zouden bestaan, waarom dan hier?!
Bij deze verlaten rotsen?
Famke snapt er niks van, ze rilt.
Weer een lichtflits.
Nu ziet ze er nog veel meer.
Piet kan z’n ogen ook niet geloven.
Ze zien ook de opening in de rotsen waar ze vandaan komen.
Ze wilden dat ze nooit aan dit tochtje begonnen waren.
Het leek zo leuk.
Ze kunnen nu niet meer doorrijden want de vampiers gaan voor de auto staan.
Net als ze eraan denken om de deuren op slot te doen voelt Famke iets kouds in haar nek!
Te laat.
Er loopt een straaltje bloed over haar tshirt.
Ze word uit de auto getrokken en meegesleept naar een opening in de rots.
Als ze haar ogen open durft te doen voelt ze dat er iemand naast haar zit, het is Piet.
Ze ziet niks in het pikdonker in de grot en ijskoud.
Om haar haan hoort ze stemmen.
Het lijkt wel of ze de stemmen herkent.
Dat lijkt de stem van opa wel!
En die andere stem, is die niet van haar oma?
Haar ouders!
Haar broertje!
Neefjes en nichtjes!
Er komt iemand aan met een kaars.
Als ze aan het donker gewend is herkent ze ook de gezichten.
Wat een nachtmerrie!
Dan wordt het helemaal donker om haar heen.
Als ze wakker word schijnt de zon door het tentdoek…..

1997
Aquiva Lucia Moonheart

Back to top









































The nightmare



We hadden samen alles uitgedacht.
Alex was weg gegaan.
Linda was thuis, maar wist absoluut niet dat ik er was.
Hun moeder zou binnen enkele minuten thuis komen.
Ik wist dat alles in mijn handen zou liggen.
Dit was het belangrijkste stuk.
Ik zag Linda op de grond spelen.
Zij wist echt van niks.
Ook niet wat er zou gebeuren, wat Alex en ik samen wel wisten.
Linda speelde nog steeds in vrede en had de grootste lol.
Ik voelde een traan over mijn wang stromen.
Hoe kon zo'n lief meisje, die nu nog daar zat, in enkele minuten iets vreselijks mee maken.
Ik hoorde de deur open gaan.
Mijn blik ging onmiddelijk naar de deur.
Mijn hart begon te kloppen.
Het liefst zou ik haar nu al aan willen vallen.
Maar ze mocht niet weten dat ik er was.
Ze hing haar jas met een duivelse blik op en zei hallo in de lucht, wat voor haar dochtertje bedoeld was.
Ik volgde alle bewegingen met mijn ogen.
Mijn ogen lieten haar even achter en keken snel naar Linda en weer terug.
De vrouw liep naar de kamer waar haar dochtertje speelde.
Het enige geluid was het getik van haar hakken.
Ik kroop iets dichterbij zodat ik alles beter kon zien.
Dit moment zou snel gaan.
Linda was inmiddels gaan staan en de vrouw, die haar moeder was, stond tien stappen bij haar dochtertje vandaan.
Ik stond langzaam op en liep muisstil alvast de richting op.
Ik begon te rennen toen ze haar pistol pakte en die op haar dochtertje richtte.
Alles ging te vlug...
Toch leek het in slowmotion te gaan.
Ik duwde de vrouw hard weg, maar zij liet net op dat moment haar pistol over gaan.
Ik schreeuwde Linda haar naam.
Maar die vloog als een pop naar achteren, het raam uit.
Het vallen van de glasscherven van het raam, verbrak de stilte die direct was gevallen.
De moeder schoof over de vloer en was schijnbaar van de wereld.
Ik rende naar het raam waar Linda uit was gevallen.
Even keek ik naar beneden, maar toen de diepe verte in. Ik pakte het wapen van de grond en rende flat uit..... .

2002
Aquiva Lucia Moonheart

Back to top