
De zwarte ooievaar is een tot 1 meter grote vogel met een spanwijdte van ongeveer 2 meter.
Hij is overwegend zwart met een metaliek groene en purperen glans over de veren.
De buik en onderstaartdekveren zijn wit van kleur, snavel en poten zijn rood.
Hij is erg schuw en leeft meer teruggetrokken dan de gewone ooievaar.
Het voedsel zoekt hij langs beken en in moerassen en natte weilanden.
De hoofdmaaltijd bestaat uit vis met als toetje een enkele kikker en salamanders.
Het broedgebied van de zwarte ooievaar strekt zich uit van België tot het oosten van Rusland.
Hij broedt in vochtige boscomplexen nabij riviertjes en moerasgebieden.
Het grote takkennest bevindt zich in geboomte.
Omstreeks april worden de 4 eieren gelegd die 30 – 35 dagen bebroedt worden.
De jonge vogels blijven een kleine 70 dagen in het nest.
Ze zijn donkerbruin van kleur met een olijfgroene of roze tint op poten en snavel.
De Europese vogels trekken net als de witte ooievaar langs twee hoofdroutes
naar hun Afrikaanse winterkwartieren en terug.
Ongeveer 1.500 tot 2.000 zwarte ooievaars nemen de westelijke route
over Spanje en Marokko naar Mauritanië en andere landen in het westen van Afrika.
Ongeveer 20.000 vogels trekken via Turkije en het Midden Oosten naar Israël en het oosten van Afrika.
Langs beide routes is de piekperiode in de herfst van 10 september tot half oktober,
met de laatste doortrekkers rond half november.
De lange reis wordt in familieverband ondernomen en het is ook alleen dan
dat de vogels in grote groepen te zien zijn.
In de lente arriveren de eerste zwarte ooievaars op de broedgebieden rond eind februari,
maar de piek van de trekperiode in het Middelandse Zeegebied situeert zich
van maart tot en met half april.
Na een afname gedurende de vorige eeuw is het aantal de laatste jaren, vooral in Polen weer toegenomen.
In Nederland is Augustus de beste maand om deze soort als doortrekkers aan te treffen.
Terug naar: