
De meeste mensen die voor het eerst het geluk hebben een ijsvogel te zien,
verbazen zich meestal over de mooie bijna exotische kleuren die hij bezit.
Door die kleuren wordt hij ook wel gerekend tot de mooiste broedvogels van ons land.
Wanneer je verder gaat kijken naar zijn levenswijze en (balts)gedrag
blijkt het ook nog een hele fascinerende vogel te zijn.
De ijsvogel behoort technisch gezien tot de familie Alcedinidae,
waartoe een honderdtal verschillende ijsvogels behoren.
In Nederland komt echter slechts één soort voor: de Europese ijsvogel.
De vogel is vrij eenvoudig te herkennen.
Allereerst zijn er natuurlijk de opvallende kleuren, de borst is oranje tot roestbruin,
de rug is prachtig blauw, met in het midden een lichtblauwe, bijna fluorescerende streep,
die hem een aantal schitterende bijnamen heeft gegeven zoals de vliegende edelsteen.
Ondanks deze opvallende kleuren is het vaak moeilijk een ijsvogel te ontdekken
als hij in het volle zonlicht zit, hierdoor kan namelijk de blauwe kleur vrijwel wegvallen.
Zijn oranje/bruine borst maken hem vanaf de voorkant moeilijk zichtbaar in de herfst,
als hij tussen de bruine bladeren op een takje naar een visje loert.
De ijsvogel heeft een opvallend gedrongen bouw met een grote kop.
Een volwassen exemplaar is iets kleiner dan een spreeuw
en meet van kop tot staart ongeveer 16 tot 17 cm.
Wat opvalt is een relatief grote snavel, tussen de 3,5 en 4,5 cm.
Zijn staartje is zeer kort en is bijna niet als staart herkenbaar.
Toch is een ijsvogel een zeer behendige vlieger,
die met een snelheid van wel 50 km/uur tussen de bomen door schiet.
Het verschil in sexe is te zien aan de snavel.
Deze is bij het mannetje geheel zwart, terwijl het vrouwtje
een oranje vlek aan de basis van haar ondersnavel heeft.
Zijn vlucht is snel met een snorrende vleugelslag, onderbroken door korte glijperioden.
De biotoop van de ijsvogel is een beetje afhankelijk van het seizoen.
Het belangrijkste gedeelte van het jaar, het broedseizoen,
verblijft hij het liefst in de buurt van langzaam stromend water, vaak in de vorm
van een beek of een kleine rivier, met een steile oever om een nest te graven.
Tevens is rust en beschutting in de vorm van struiken en bomen belangrijk
en niet te vergeten een ruime hoeveelheid kleine vis in het water.
Je treft hem ook aan bij wat grotere vijvers met voldoende beschutting en steile oevers.
Ook wordt er voor het graven van een nest wel gebruik gemaakt van de kluit van een omgewaaide boom.
Hierin wordt dan meestal een kortere nestpijp gegraven.
Wat kun je bij een huwelijksaanzoek nu beter aanbieden dan een visje,
maar dit dient wel goed gepresenteerd te worden.
Het geschenk mag niet meer spartelen want dat eet zo lastig.
Het mannetje mept daarom eerst zijn vangst net zo lang tegen een tak totdat alle leven eruit is.
Dan pesenteert hij het met de kop naar voren.
Dat is belangrijk omdat ijsvogels bij vis altijd de kop eerst eten
anders werken de lastige rugstekels als weerhaken.
Heeft ze dit cadeau geaccepteerd, dan wordt vrijwel onmiddellijk daarop
het huwelijk gesloten met een snelle paring.
Hij lijkt erop alsof ze met een enkel visje te versieren is, maar er zit meer achter.
Een goed gepresenteerde en flinke vis is het bewijs
dat de huwelijkskandidaat waarschijnlijk een goede kostwinner zal zijn.

Wie op een mooie dag in het begin van maart door een geschikte ijsvogelbiotoop loopt
en zijn oren en ogen goed de kost geeft, heeft een grote kans
een ijsvogelpaartje te ontdekken, dat op zoek is
naar een mooie steile wand aan de oever om er een nestgang in te graven.
De vogels vliegen luid roepend achter elkaar aan, dan hoog tussen de bomen,
dan weer vlak over het water, daarbij vrijwel elke bocht van de beek volgend,
vrijwel zonder er één af te snijden.
Wanneer er een geschikt wandje gevonden is, kan het graven beginnen.
Het eerste stukje aarde wordt weggepikt door voor de wand vliegend stil te hangen, het zogenaamde bidden.
Langzaam ontstaat zo een centimeters diepe gang, waar de ijsvogels net in kunnen kruipen.
Om zijn eieren en later de jongen goed te beschermen, graaft de ijsvogel zijn nest in een steile wand.
Door de smalle gang zijn de eieren beter beschermd tegen de grotere rovers,
de steile kant maakt het bijv. een hermelijn of bunzing moeilijker
om het nest te betreden en de eieren of jonge vogels te roven.
De meest ideale nestgelegenheid biedt een afgekalfde oever van een beek of rivier,
met een hoogte van ongeveer één meter boven de waterspiegel.
De ijsvogel graaft met zijn sterke snavel een gang met een doorsnede van zo'n 5 cm
en een lengte die varieert van 50 tot 100 cm.
Aan het einde van deze gang bevindt zich de nestkamer,
deze is ca. 10 x 15 cm groot en is iets uitgeholt zodat de eieren niet naar buiten kunnen rollen.
Het nestkamertje wordt verder niet bekleed, de eieren worden op de kale bodem gelegd.
Er ontstaat echter na verloop van tijd wel een bedje van braakballetjes van de jongen.
De gang loopt naar de nestkamer toe iets omhoog, dit heeft twee functies.
Enerzijds zorgt de ijsvogel er zo voor dat door een plotselinge hoge waterstand
het water niet zomaar het nest inloopt, anderzijds dient het om de uitwerpselen
die de jongen de gang inspuiten naar buiten te laten lopen.
Het invlieggat bevindt zich meestal ongeveer 30 cm onder het maaiveld.
In de buurt van het nest kiest de ijsvogel meestal een tak uit als uitkijkpost.
Tijdens het graven houdt vaak de ene ijsvogel op die tak de uitkijk, terwijl de andere graaft.
Om beurten graven het mannetje en het vrouwtje zo'n 5 tot 10 minuten aan de gang, waarna ze elkaar aflossen.
De vogel die net gegraven heeft neemt daarna meestal een paar maal achtereen
een duik in het water, waarna er grondig gepoetst wordt,
waarbij het zand van de snavel wordt geveegd en de veren ontdaan worden van zand en steentjes.
Omdat de ijsvogels maar net door de gang kunnen, moeten ze achterwaarts
terug naar buiten schuifelen, waarbij het korte staartje het losgemaakte zand naar buiten schept.
Hierdoor blijft er veel zand in het verenkleed zitten.

Na ongeveer twee weken graven, afhankelijk van de samenstelling van de bodem,
is het nest in zijn geheel klaar en zal het niet lang meer duren voordat de paring plaats vindt
en het eerste ei gelegd kan worden.
Pas als alle eieren ( 6 tot 8 per broedsel) gelegd zijn
wordt met het broeden begonnen, waardoor de eieren vrijwel gelijktijdig uitkomen.
Nu breekt voor de ouder ijsvogels een drukke periode aan.
De jongen bedelen voortdurend om vis.
In het begin worden ze nog gevoerd met kleinere vissen, maar al snel
zie je de ouders het nest ingaan met vissen waarvan het lijkt
dat ze groter zouden moeten zijn dan de jongen zelf.
Toch weet een ijsvogeljong zo'n grote vis te verorberen, waarbij het voorkomt
dat het eerste gedeelte van de vis al aan het verteren is in de maag,
terwijl de rest nog buiten de snavel hangt.
Na het ontvangen van een vis schuift de jonge ijsvogel op
en gaat het volgende jong voor de nestgang zitten.
Zo komen alle jongen niets tekort en krijgen ze ongeveer allen evenveel voedsel.
Na een kleine 4 weken zijn de jongen volgroeid en is de tijd bijna aangebroken
dat ze het nest gaan verlaten.
Enkele dagen van tevoren is dat al merkbaar aan de ouders.
Doordat het jong dat aan de beurt is om gevoerd te worden
de ouder al tegemoet komt in de nestgang, kan de ouder niet meer draaien in de nestkamer
en zal het nest achterwaarts moeten verlaten.
Na het verlaten van het nest zoeken de jonge ijsvogels snel een veilig plekje op in de buurt.
Ze produceren nog niet hetzelfde geluid als de ouders, maar een zacht "tsjip",
waarbij ze op de tak op en neer wippen.
De ouders voeren de jongen nog enkele dagen na het uitvliegen.
Daarna worden ze uit het territorium verjaagd en moeten ze zelf hun kostje bij elkaar scharrelen.
Die eerste weken zijn cruciaal voor de jonge ijsvogels.
Buiten het broedseizoen zwerft de ijsvogel rond, de ene blijft in de buurt van het nest,
andere weer ondernemen hele trektochten, waarbij afstanden van meer dan 1200 km voor kunnen komen,
maar een echte trekvogel is de ijsvogel echter niet.
Veelal is er een trekgedrag in de richting van de kust vast te stellen,
want ook aan zee kun je de ijsvogel tegenkomen.
Als de winter echt streng is en er veel open water dichtgevroren,
groeperen de vogels zich rond wakken en open waterpartijen.
Dat valt op, temeer omdat ze gedurende de rest van het jaar
een individueel en verborgen leven leiden.
Je kunt hem dan zelfs midden in de stad tegenkomen, waarbij de
enige voorwaarde de beschikbaarheid van vis schijnt te zijn.
Het aantal broedende ijsvogels in ons land is erg wisselvallig,
hetgeen vooral te maken heeft met de fnuikende invloed van Elfstedentocht-winters.
Het moeizame herstel van de ijsvogel na de laatste strenge winters
heeft alles te maken met de achteruitgang van de kwaliteit
van het belangrijkste broedbiotoop: gezonde beken.
Het kanaliseren heeft een funeste invloed op de populatie:
broedplaatsen verdwijnen en beken zijn 's zomers sneller uitgedroogt.
Bemesting zorgt er voor dat het water troebel wordt en de belangrijke prooidieren verdwijnen.
Ook komt het nogal eens voor dat - vaak nietsvermoedende - recreanten
de nesttunnel intrappen of de oudervogels dermate verstoren, dat deze het nest verlaten.
De meeste ijsvogels broeden op de zandgronden van oostelijk Noord-Brabant,
Limburg en de Achterhoek, in de duinstreek en langs de grote rivieren.
Over de kleuren van de ijsvogel vertelt
een oud volksgeloof het volgende verhaal:
Oorspronkelijk, moet je weten, was de ijsvogel grijs, maar door Noach
uit de ark geworpen om land te zoeken, kon hij de weelde
van de plotselinge vrije vlucht niet aan.
Hij steek hoger en hoger, dronken van lucht en licht,
en tenslotte zó hoog dat de hemel zijn veren blauw kleurde.
Maar zijn borst werd roodgloeiend geschroeid door de te dichtbije zon.
Dat hij gestraft is voor zijn overmoed mag duidelijk zijn.
De ark werd voor hem gesloten.
Niets restte hem dan het water om voedsel te zoeken.
Sindsdien is hij van vis afhankelijk, zodat hij 's winters kleumend
bij de wakken in het ijs zit waaraan hij zijn naam te danken heeft.