
Het vuurgoudhaantje behoort met zijn 9 cm tot de kleinste vogels van Europa.
Eigenlijk verschilt het hij in gedrag, grootte en vorm niet van het goudhaantje.
Een duidelijk verschil is dat het vuurgoudhaantje een opvallend witte wenkbrauwstreep
en een zwarte oogstreep heeft en meer bronsgroen gekleurde bovendelen.
Als men goed oplet kunnen de wat wittere onderzijde en de bronsoranje gloed
op de zijhals worden waargenomen.
Maar zover komt het meestal niet, want het zijn beweeglijke vogeltjes,
terwijl de gele of oranje kruinstreep, respectievelijk bij een wijfje of mannetje,
bij beide soorten gemakkelijk zijn te zien.
De roep van het vuurgoudhaantje is wel wat lager dan dat van het goudhaantje.
De zang is een eentonige, versnellende herhaling van "zis"-tonen.
Tijdens het fourtangeren in het struikgewas
worden deze contactgeluidjes continu geproduceerd.
Het voedsel bestaat uit insecten en kleine spinnen.
Bij voorkeur broeden ze in wat oudere hoogopgaande, dichte sparrenbossen
met een voorliefde voor fijnspar, zilverspar en douglasspar.
Maar daarentegen komen ze ook voor in gemengd loofbos.
Buiten de broedtijd worden ze ook vaak buiten naaldhout aangetroffen.
In die tijd leven ze vaker solitair dan de gewone goudhaantjes.
Het vuurgoudhaantje broedt vooral in Zuid- en Midden-Europa maar vanaf het begin van de vorige eeuw
breidden ze zich uit in noordelijke richting, zelfs tot in Denemarken.
In 1928 kwamen ze voor het eerst in Nederland tot broeden.
De vogels overwinteren voornamelijk in het westelijke deel van Frankrijk
en rond de Middellandse Zee, maar ze komen hier ook wel overwinterend voor.
In april en september/oktober vindt de doortrek plaats.
Het ouder worden van de bossen werkt in het voordeel van het Vuurgoudhaantje.
De vervanging van sparren door inheemse loofsoorten heeft een negatieve invloed op hun voorkomen.
De aantallen kunnen sterk wisselen, wat ten dele samenvalt
met strenge winters in West- en Zuid-Europa.