
De snor is een broedvogel van uitgestrekte rietmoerassen
langs oevers van meren, moerassen en kreken.
Hij heeft ongestreepte bruinige bovendelen,
een vage korte roomkleurige wenkbrauwstreep
en van onder is hij wittig met iets donkerder flanken.
Het voedsel bestaat uit kleine ongewervelden,
die uit de vegetatie of van de grond worden gesnapt.
Het geluid is nog het beste kenmerk.
Het lijkt op het gesnor van de sprinkhaanrietzanger,
maar langzamer, wat dieper en vaak veel korter.
Ook laat hij een rustig "tswik" horen.
Vaak wordt er gezongen vanaf een rietstengel.
Snorren zijn trekvogels en brengen de winter door ten zuidoosten van de Sahara.
Bij ons te zien vanaf eind maart tot begin oktober.
Het nest wordt gebouwd in overjarig riet of kruidachtige vegetaties die in het water groeien.
Er worden 4-6 eieren gelegd die het wijfje bebroed.
De broedduur duurt 12 dagen waarna het nog eveneens 12 dagen duurt
voor de jongen kunnen vliegen.
Er is een duidelijke afname van de Nederlandse broedpopulatie
en de snor staat derhalve op de rode lijst.
Het is niet geheel duidelijk in hoeverre de afname van de snor
van doen heeft met problemen in de trek- en overwinteringsgebieden.
Zeker is dat het onnatuurlijk waterbeheer ('s winters laag en 's zomers hoog)
van veel door agrarisch gebied omgeven binnenwateren een rol speelt,
evenals verdroging en verruiging van oevervegetatie en het omzetten van rietranden in akkerland.
Daarnaast kan de toename van water- en oeverrecreatie en exploitatie van riet plaatselijk van belang zijn.
De afname van de soort wordt waarschijnlijk versterkt
door de steeds verdere versnippering van zijn leefgebied.