
In de 19e eeuw was de ralreiger nog een broedvogel in Nederland.
Sindsdien moet hij tot de dwaalgasten gerekend worden
die hier het meest van mei tot augustus te zien zijn.
Vanaf 1900 is hij nog maar 40 keer in Nederland aangetroffen.
Als hij dan al eens verschijnt is dat meestal in de maanden juni en juli
in het rivierengebied of in West-Nederland, waarbij kan worden opgemerkt
dat sommige exemplaren maandenlang op de zelfde plek aanwezig blijven.
De huidige dichtstbijzijnde broedplaatsen liggen in de Camargue in Zuid-Frankrijk
en in de visvijvermoerassen van La Dombes ten noorden van Lyon.
In Noord-Italië behoort de ralreiger samen met de blauwe reiger
en de purperreiger tot de belangrijkste broedvogels.
Samen met kwak, kleine zilverreiger en het woudaapje broeden ze daar
in dertien verschillende reigerkolonies te midden van zeer uitgestrekte rijstvelden.
Een ongekende weelde waar wij als Nederlanders best jaloers op mogen zijn.
De ralreiger is een kleine, gedrongen reiger met een dikke hals.
Het verenkleed is licht-okergeel waarbij de onderkant van de vleugels en de staart wit zijn.
De verlengde bovenkopveren zijn in de lengte donker gestreept.
In het winterkleed zijn kop en hals in de lengte fijn donker gestreept.
De jonge vogels hebben een grijsbruin gestreepte kop, hals, borst en rug.
Deze reiger is actief in de schemering en houdt zich schuil in dicht struikgewas in moerassen.
Zijn voedsel bestaat uit waterisecten,
bloedzuigers, kreeftjes, visjes en kikkervisjes.