
Pestvogels zijn broedvogels van het hoge noorden en het is interessant te weten
dat pas zo'n honderd jaar geleden pas het eerste nest werd gevonden.
In Nederland is hij dus een wintergast.
Bij voedselschaarste trekken ze naar nieuwe gebieden.
Hij verschijnt in november in wisselende aantallen.
Er zijn jaren waarin ze nauwelijks worden gezien terwijl in andere jaren
zijn verschijnen een invasieachtig voorkomen heeft.
(De vorige eeuw zijn in Nederland 5 grote invasies geweest met meer dan 2000 exemplaren.
De grootste invasie was in de winter 1965/66 met 11000 exemplaren).
's winters zoeken pestvogels vaak heesters als de gelderse roos
en malussoorten op die veel bessen dragen.
Omdat deze vaak in parken, lanen en tuinen zijn te vinden, verschijnen ze niet zelden
dicht bij onze huizen en door hun makheid zijn ze dan goed te bekijken.
De pestvogel is qua uiterlijk met geen enkele andere vogel te vergelijken en vergissing is uitgesloten.
Het zijdeachtige verenkleed is roodbruin met op de kop een kuif.
De kin en keel zijn zwart gekleurd.
De vleugels zijn bont van kleur met lakrode hoornplaatjes
en de staart heeft een gele eindband.
Het vrouwtje is wat bleker van kleur dan het mannetje.
De broedgebieden bevinden zich veelal in naaldwouden en berkenbossen.
Tijdens de zomermaanden voedt hij zich ook met insecten en fruit.
Er wordt gebroed in losse kolonies.
In de boomnesten komen 4 of 5 eieren te liggen die na 12 – 25 dagen uitkomen.
De jonge vogels vliegen uit na ruim 2 weken.