
Ortolanen zijn in West-Europa typische broedvogels
van kleinschalige landschappen, vaak op zandige bodems.
De aanwezigheid van heggen, goed ontwikkelde houtwallen - liefst met zomereik -
en akkers met graangewassen en hakvruchten wordt zeer op prijs gesteld.
De ortolaan wordt tot 16,5 cm lang en is overwegend geel van kleur
met een grijze kop en een bruinachtige bovenzijde.
Het wijfje en ook de jongen zijn wat bleker getint dan het mannetje.
Het voedsel bestaat in de broedtijd vooral uit rupsen en zaden.
Het nest wordt op de grond gebouwd, niet zelden tussen vroeg opkomende akkergewassen.
De 4 – 6 eieren worden in 13 dagen uitgebroed
en binnen evenzovele dagen verlaten de jongen het nest.
Ortolanen zijn zomervogels en overwinteren ten zuiden van de Sahara, onder meer in de Sahel.
In het voorjaar en in de herfst zijn er bij ons veel doortrekkers te zien
op weg van of naar hun broedgebieden in het noorden en oosten van Europa.
Rond 1950 bedroeg de Nederlandse populatie tenminste enkele honderden paren.
Maar de toen plaatselijk al ingezette afname nam steeds grotere vormen aan;
midden jaren zeventig was het bestand geslonken tot zo'n 125 paar,
die bijna geheel beperkt waren tot Noord-Brabant, de Achterhoek en Noord-Limburg.
Ook nadien heeft de teloorgang van de ortolaan zich onverminderd doorgezet;
Brabant en de Achterhoek werden verlaten.
De totale broedpopulatie bedroeg in 1994 hooguit enkele paren.
Het verdwijnen van de ortolaan is een gevolg van de grootscheepse veranderingen op het platteland.
Het verdwijnen van heggen en houtwallen, de afname van de teelt van rogge,
haver en hakvruchten ten voordele van maïs, het verdwijnen van onbewerkte akkerranden
en het gebruik van bestrijdingsmiddelen, al deze factoren hebben een rol gespeeld.
Ortolanen zijn erg honkvaste vogels, zodat de kans op aanvulling
vanuit Duitse populaties - die overigens ook flink geslonken zijn - gering is.
Terug naar: