Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

Lepelaar

Platalea leucorodia
Ibissen

De lepelaar is een grote, witte vogel met een spatelvormige snavel
waarvan het uiteinde geel gekleurd is.
In de broedtijd heeft hij een bossige kuif en een gele plek op de borst.
De poten zijn diep zwart.
De volwassen vogels zijn ongeveer zo groot als een ooievaar.
Hij vliegt in de groep in lijnformatie, met uitgestrekte, even doorgebogen hals
en snelle, ondiepe vleugelslagen, afgewisseld door korte glijperioden.

Laaggelegen meren, moerasgebieden en rivierdelta’s met een overvloedige vegetatie
van riet en struiken is de favoriete verblijfplaats van de lepelaar.
Het voedsel bestaat vooral uit driedoornige stekelbaarzen, maar ook kleine witvissen,
grote waterinsekten, weekdieren, wormpen en garnalen.
Ze zoeken hun voedsel op specifieke wijze:
wadend door water dat niet dieper mag zijn dan 30 centimeter
maken ze maaiende bewegingen waarbij hij kwartcirkels beschrijft.
Zo speuren ze met tastzintuigen aan hun snavel naar hun prooi en lepelen het voedsel letterlijk op.
Ze fourageren tot op 30 km afstand van de kolonie.

Lepelaars broeden op slechts enkele plaatsen in Europa, waarvan Nederland de meest noordelijke is.
Ze broeden in moerassige gebieden, in dichte rietkragen
of in moeilijk bereikbare bomen en struiken.
Het zijn groepsdieren en daarom leven ze in kolonies die eventueel aangevuld worden
met reigers, aalscholvers en ibissen.

Het nestmateriaal bestaat uit takken, twijgen, riet of bladeren
en kan verscheidene jaren in gebruik zijn.
In grote kolonies worden verschillende nesten soms samengevoegd tot één nest.
In april of mei worden er 3-5 eieren gelegd welke samen met het mannetje worden uitgebroed in 21-25 dagen.
Het voedsel halen de jongen diep uit de keel van de ouders.

Via de Franse en Spaanse moerassen trekken ze in augustus en september naar de winterkwartieren
langs de Westafrikaanse kust en het gebied ten zuiden van de Sahara.

De lepelaar staat op de Rode Lijst vanwege het geringe aantal broedparen,
in combinatie met een beperkte verspreiding en een gebondenheid aan kwetsbaar broedbiotoop.
In het moerassige en lege Nederland van vroeger tijden was de lepelaar een talrijke broedvogel.

Door droogmaling van moerassen en bedijken van rivieren en delta's
kromp het aantal broedgebieden echter fors in.
Na 1900 kwam het aantal broedparen lange tijd niet boven de 500,
met een dieptepunt van 150 paar in 1969.
Sindsdien heeft de lepelaar zich voorzichtig hersteld.
Rond 1990 werd de 500-paren grens weer gehaald en in 1995 werden zelfs meer dan 700 paren geteld!

Gedurende de laatste jaren broeden er steeds meer op de Waddeneilanden
en steeds minder op het vasteland.
Dat heeft waarschijnlijk alles te maken met de veiliger omstandigheden op de eilanden,
waar geen vossen voorkomen, die de grondbroedende lepelaars het leven zuur maken.
 
 
 


 
 
 
Terug naar:

Home
Vogels
Soort bij soort