
De koolmees heet officieel Parus major, de grotere Parus, want hij is de grootste mees.
Hij is in het bezit van groene bovendelen en gele onderdelen.
Zijn Nederlandse naam dankt 'ie aan z'n koolzwarte kop en hals.
Het verschil tussen man en vrouw is gering: zij is iets matter van kleur
en de borststreep is wat smaller en loopt iets minder ver door.
Ezelsbruggetje: de man heeft een grotere stropdas.
De koolmees is een uitbundige zanger en beschikt over een veel uitgebreider scala
van geluiden dan andere mezen.
Zijn meest gehoorde zang is een zagend, dubbeltonig "tic-tsjer, tic-tsjer, tic-tsjer"
en een herhaald "pie-toe, pie-toe, pie-toe".
De meeste tonen klinken metaalachtig, alsof er met een hamertje op een klein aambeeld wordt geslagen.
De koolmees kent echter zodanig veel geluidjes dat iedere roep
altijd weer tot determinatieproblemen kan leiden.
Het voedsel van de koolmees bestaat uit voorjaarsknoppen, vruchten, keukenafval, zaden en bessen
maar tijdens broedtijd schakelt hij over op insecten, larven, rupsen en andere kleine dieren.
Om stukjes vet of kokosnoot te bemachtigen halen ze alle mogelijke acrobatische toeren uit.
Laat overigens wintervoer nooit te lang hangen in uw tuin:
mezen voeren er in de lente nog al eens hun jongen mee, met vaak hun dood tot gevolg.
De koolmees broedt overal waar bomen en struiken aanwezig zijn.
Ze hebben een voorkeur voor zomereiken en beuken en vermijden liever pure naaldbossen.
Het nest is een komvormig bouwsel van mos en wat gras, gevoerd met haar en dons.
Meestal bevindt het zich in een holte in een boom of een muur of op een soortgelijk plekje,
bijvoorbeeld in een nestkastje, een oude brievenbus of een ongebruikte afvoerpijp.
De 5 à 12 eieren worden door het wijfje in circa 2 weken uitgebroed.
Het grootbrengen van zoveel kleine koolmeesjes is een hele klus.
De ouders moeten per dag zo'n 600 keer heen en weer vliegen
met rupsjes en andere insecten om hun kinderen groot te brengen.
En dan nog blijven die opengesperde snaveltjes om meer roepen.
Na een maand zijn de jongen zelfstandig.
Bij de jongen is het zwart van de volwassen dieren bruinachtig,
het gezicht geel en de buikstreep nog niet zo sterk ontwikkeld.

Ze lijken zulke voorbeeldige ouders, die koolmezen.
In de broedtijd vliegen ze onophoudelijk af en aan om hun jongen te kunnen voeden.
Deze toewijding is oprecht en serieus, maar het kan ook anders.
Soms laten koolmezen hun eieren en jongen in de steek
om een nieuw en groter gezinnetje te stichten.
Het nazomerbroedsel moet het soms ook ineens zonder verzorgers stellen.
De ouders lijken een koele berekening te maken: kunnen we de inspanning
van de opvoeding nog opbrengen zonder dat we al onze winterreserves aanspreken?
Alles lijkt af te hangen van het aantal gelegde eieren.
Kleine broedsels worden sneller in de steek gelaten dan grote broedsels.
Koolmezen willen zoveel mogelijk genen doorgeven aan de volgende generatie.
Daar zijn grote legsels voor nodig. De vogels spelen dus op zeker, zo lijkt het.
Dat jonge vogels met weinig broers en zussen in het nest meer voedsel krijgen
en daardoor meer kans hebben volwassen te worden, gaat bij koolmezen dus alleen op
als de ouders de opvoeding ook voltooien.
Koolmezen kan je het gehele jaar te zien krijgen.
Tijdens koude winters zijn er soms invasies van hun noorderlijke collega's.
Buiten het broedseizoen ziet men koolmezen vaak samen met pimpelmezen en zwarte mezen.
De koolmees is dus grootste van de mezenfamilie en bij gelegenheid
tevens de meest agressieve en acrobatische.
Hij terroriseert zijn zwakkere verwanten om een stekje bij de voedertafel.

Elke koolmees schijnt zijn eigen karakter te hebben.
Er bestaan twee soorten koolmezen: je hebt de 'initiatiefnemers'
en de 'kat-uit-de-boom-kijkers'.
Het karakter is voor 54 procent erfelijk bepaald.
Dat zo'n groot deel van de persoonlijkheid van de koolmees erfelijk is,
betekent dat ie zichzelf moeilijk kan veranderen.
De ene koolmees is een brutaaltje, die overal altijd als de kippen bij is.
Dat heeft z'n gunstige kanten (hij komt eerder bij het voedsel),
maar het levert ook risico's op.
Het voorzichtere type is minder snel bij het eten,
maar hij loopt voor roofvogels ook minder in de gaten.
Geen enkele koolmees is dus altijd het beste af
en in een groep koolmezen houden beide types elkaar in evenwicht.