
De koereiger is een vrij kleine, witte reiger met een compact lichaam,
een korte snavel en een vrij korte, vaak ingetrokken gehouden hals.
De ronde kop heeft een witte kinbevedering tot ver op ondersnavel.
De snavel is geel en de poten zijn geelgrijs,
maar beide kleuren in de paartijd roodachtig.
In die tijd is de kruin, borst en rug bezet met oranjebruine veren.
Het is een actieve en beweeglijke rijger die 'meerijdt' op grote zoogdieren.
Het eten wordt vaak gevonden in droge habitats, tussen grazend vee,
op akkers en grasland, maar zeker ook in natte moerassen.
Op het menu staan insecten, en vooral voor het vee wegspringende sprinkhanen.
De broedkolonies bevinden zich in bomen en struiken en in rietvelden langs meren en rivieren.
Beide ouders bebroeden de 4-5 eieren.
De broedtijd duurt iets langer dan 3 weken.
De jongen verlaten het nest na 30 dagen.
In de vlucht worden er kleine, onordelijke troepen of een linie gevormd.
De vogels vliegen met snelle vleugelslagen.
In Nederland is de koereiger voor het eerst gezien in 1973
en vanaf dat jaar nemen de aantallen langzaam maar zeker toe.
In 1998 zijn ze hier voor het eerst tot broeden gekomen.
Terug naar: