
Kleinste waterhoen komt in Nederland vaker voor dan klein waterhoen,
maar toch zijn er niet meer dan 14 broedgevallen geteld.
Vooral van april-september is hij hier weleens te gast.
Het eigenlijke broedgebied ligt meer in Oost-Europa.
Hij heeft een bruine- tot roodbruine bovenzijde dat bezet is
met veel witte lengtestrepen en vlokjes.
De keel en onderzijde zijn leigrijs.
De groene snavel mist de rode basis die het klein waterhoen wel heeft.
Het vrouwtje is eender gekleurd als het mannetje,
maar zij is wat lichter en minder contrastrijk getekend.
De zang is een zacht, droog geratel met een wisselende geluidssterkte.
Het is 2-3 seconden lang te horen en herinnerend sterk aan de roep
van de groene kikker of, in mindere mate, aan mannetje van de zomertaling.
Oevers van meren, plassen en rivieren met rijke dekking biedende
biezen en riet vormen het broedgebied.
In de dichte begroeiing wordt het nest gebouwd
waar in 6 – 9 eieren komen te liggen.
Na 17 – 20 dagen broeden komen de jongen tevoorschijn.
Terug naar: