Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

Kerkuil

Tyto alba
Uilen

Kerkuilen werden vanwege hun witachtige verschijning vroeger wel eens beschouwd als geesten.
Niet voor niets, want net als vrijwel alle andere uilensoorten
is de Kerkuil in staat geruisloos te vliegen.
Dit, gecombineerd met de vrijwel witte verschijning in het donker,
gaf voor velen aanleiding tot angstaanjagende verhalen.

De kerkuil is ets groter dan een kraai.
Hij heeft een typisch hartvormig gezicht met zwarte ogen.
De kleur aan de onderzijde varieert van bijna wit tot geelbruin met kleine donkere vlekken.
De bovenkant is meestal zandkleurig met lichtgrijze schaduwen.
Daarnaast heeft hij lange vleugels, lange poten en een korte staart.
Tussen het mannetje en vrouwtje onderling zijn er vrijwel geen verschillen.
Vaak is het vrouwtje iets zwaarder maar dit verschil is eigenlijk te verwaarlozen.

De vlucht is geruisloos met zachte, diepe doorslaande vleugelslagen.
Tijdens de vlucht alarmeert hij met een krijs.
Indringers worden aangevallen met een zeer korte, indringende 'tsreeie'-roep.
Om af te weren produceert hij blazende geluiden
en snavelklappen samen met een sissend dreigen.

Kerkuilen zijn gespecialiseerde muizeneters van half-open tot open graslanden.
Gebieden met heggen en verspreide bosjes hebben de voorkeur.
Dit zijn de favoriete plekken van de veldmuis, de belangrijkste prooi van de kerkuil.
Kerkuilen zijn 's nachts actief en jagen bij volslagen duisternis.
Ze vangen hun prooi tijdens een lage zoekvlucht één tot drie meter
boven de grond of vanaf een zitplaats.
De buit wordt doorgaans akoestisch gelokaliseerd. Het wordt of door een nekbeet gedood,
of afwisselend met de klauwen doodgedrukt en met de snavel heen en weer geschud.
's Winters jagen de vogels ook in schuren en stallen.
Slechts zelden slaat hij vogels, reptielen en grote insecten.
De prooidieren wegen maximaal 200 gram, meer kan de uil niet dragen.

Zoals alle uilen eet de Kerkuil zijn prooi met huid en haar en haar op.
De onverteerbare botten en haren worden samengeperst
tot een bruinzwarte bal en daarna uitgebraakt.
Volwassen uilen maken gewoonlijk één braakbal per dag.

De zeer tot de verbeelding sprekende kerkuil broedt en jaagt vaak in menselijke omgeving,
maar slechts weinigen krijgen hem wat beter te zien.
Veel voorkomende broedplaatsen zijn boerderijen, kerktorens of schuren,
en een enkele keer een holle boom.

In maart/april legt kerkuil 4-7 eieren die komen te liggen
op een laag platgetrapte braakballen.
Ze worden door het vrouwtje gedurende 30-34 dagen bebroed.
Ze begint vanaf het eerste ei te broeden.
Doordat de eieren om de dag gelegd worden,
kan het oudste jong twee en halve week ouder zijn dan het jongste.

Het mannetje brengt voedsel voor vrouw en kroost.
Een volwassen Kerkuil eet drie tot vijf muizen per dag
dat zijn ruim 200 muizen per week per gezin.
Het jongste kuiken heeft het vaak moeilijk omdat zijn sterkere
broers en zussen het meeste voedsel bemachtigen.
Het is niet ongewoon dat het zwakste jong, dat in tijden van voedselschaarse
het loodje heeft gelegd, daarna door zijn eigen familie wordt verorberd.
Dit gedrag wordt bij meer uilen en roofvogels waargenomen.

Twee weken na het uitkomen van de eieren gaat ook het vrouwtje voor de jongen op voedseljacht.
In de tweede week gaan de ogen open en komt er een dikke donslaag over het hele lichaam.
Na een maand zijn ze ven zwaar als een volwassen Kerkuil (300-400 gram).
De jongen kunnen na ongeveer 60 dagen vliegen maar zijn pas 10 weken later zelfstandig.
In voedselrijke jaren vormen twee broedsels geen uitzondering.

De jongen vestigen zich meestal binnen een straal van 100 km van hun geboorteplaats.
De helft van het aantal jongen vestigt zich zelfs binnen een straal van 20 km.
Ze kunnen echter ook flinke zwerftochten maken,
maar eenmaal gevestigde vogels verblijven hun leven lang in hetzelfde leefgebied.
Ouders vormen een paar voor het leven.

's Winters hebben Kerkuilen meer voedsel nodig, bij strenge vorst wel 18 prooien per dag.
Dat is twee derde van het eigen lichaamgewicht.
Strenge vorst met onvoldoende voedsel zijn dan ook rampzalig voor de Kerkuil.
Tot in de jaren vijftig broedden jaarlijks minstens 1500 tot 3000 paren
kerkuilen in Nederland, vooral in het midden en oosten.
De turbulente ontwikkelingen op het platteland (verkavelingen, intensiever graslandgebruik,
effectievere muizenbestrijding, verdwijnen ruige hoekjes en dergelijke)
maakten de vogel het overleven steeds moeilijker, hetgeen tot gevolg had
dat na een - op zich normale - forse terugval door de strenge winter van 1963
en vooral die van 1979 nauwelijks meer een herstel optrad.
In 1980 waren nog maar 100 paar kerkuilen over.
Sindsdien gaat het de soort weer wat beter,
hetgeen mede te danken is aan het intensieve beschermingsprogramma.

De afname van de kerkuil werd deels veroorzaakt door het verdwijnen
van nestgelegenheid in kerken en boerenschuren.
Begin jaren zeventig werd een nestkast-programma opgezet.
De speciaal voor de soort gemaakte nestkasten bleken goed aan te slaan;
inmiddels broedt zo'n tachtig procent van de Nederlandse kerkuilen erin.
Daarnaast werden fourangeermogelijkheden verbeterd.
In de jaren negentig had de populatie weer een sterke basis opgebouwd.
Dit leverde uiteindelijk ruim 2000 broedparen in het topjaar 2000.
Driekwart hiervan is te vinden in Friesland, Drenthe, Overijssel en Gelderland.
De kerkuil staat op de Nederlandse Rode Lijst.
 
 
 

volwassen
volwassen
kuiken


 
 
 
Terug naar:

Home
Vogels
Soort bij soort