
Deze exotische vogelsoort is bewoner van een subtropisch tot tropisch klimaat
of een landklimaat in Europa en Rusland.
Ons land ligt aan de westrand van het verspreidingsgebied.
Maar desondanks is er wel iets van de voorjaarstrek in april en mei
en de najaarstrek (naar Afrika) in vooral augustus en september te bespeuren.
Evenals de bijeneter kunnen ze met langdurige zuiden- of oostenwinden
wel eens hun eigenlijke broedgebieden 'voorbijschieten'.
Elk jaar worden er bij ons minimaal wel enkele tientallen gezien.
Sommige blijven op een bepaalde plek soms wel eens enkele weken hangen.
De verdragende roep "hoep-oep-oep" verraadt al direct de aanwezigheid
en een vliegende hop is met geen andere vogelsoort te verwarren.
De vlucht is fladderend en nogal wankel, met onregelmatig ritme
en licht golvend, vaak laag boven de grond.
Na een paar vleugelslagen stopt hij, totdat hij zoveel hoogte verloren heeft
dat hij de vleugels weer moet laten wapperen.
Hij doet dan aan een grote vliegende vlinder denken met veel zwart en wit.
Zittend valt de lange, gebogen snavel op, de roze-achtige,
op kaneel lijkende kleuren in het veren kleed en de zwartgepunte kuif.
De kuif is slechts af en toe, onmiddellijk na de landing opgericht.
Het is een bewoner van grazige en beposte vlakten, bouwland,
boom- en wijngaarden en zelfs parken en tuinen.
De hop zit veel op de grond waar hij zich energiek, met rukkende bewegingen voortbeweegt.
Om te fourageren heeft hij kale plekken of veldjes met kort gras nodig.
Op het menu staan wormen, insecten en sprinkhanen, maar ook hagedissen lust hij wel.
Met de lange, gebogen snavel peutert hij zijn prooi tussen stenen en achter boomschors vandaan.
Maar in die snavel zit zo’n piepklein tongetje, dat hij nauwelijks kan slikken.
Dus gooit de hop grotere prooidieren de lucht in, om ze vervolgens
in de keel op te vangen, zoals en uitslover dat kan doen met pinda’s.
De broedtijd is in mei en juni.
Het nest wordt gebouwd in holle bomen, onder daken en in muurspleten.
De 5 – 8 eieren worden 15 – 17 dagen bebroed.
De jongen blijven daarna nog ongeveer 25 dagen in het nest.
De jongen spuiten hun vloeibare uitwerpselen naar indringers
en scheiden een stinkende stof af uit de stuitklier.
Hierdoor komt er op den duur een ondraaglijke stank uit het nest.
Dat heeft dan ook geleid tot de meest stinkerige volksnamen,
zoals stink-, drek- of stronthaan, schijtkop en slijkhaan.
Maar indringers worden afgeschrikt, en daar gaat het om.
Uit deze oude volksnamen valt op te maken dat de hop vroeger toch
een meer algemene verschijning in onze streken was.
Tegenwoordig staat hij op de rode lijst vanwege het (sinds 1960) als broedvogel verdwijnen uit ons land.
Het verdwijnen van de hop is waarschijnlijk een gevolg van een combinatie
van het vochtiger worden van onze zomers en de sterke afname van veel grote insekten.
Dat laatste is deels een gevolg van klimaatsveranderingen,
maar het gebruik van pesticiden speelt daarnaast ook een belangrijke rol.
Daarnaast vinden Nederlanders dat het land er schoon, fris en ordelijk bij moet liggen.
Dat is een belangrijk aspect van onze cultuur.
Maar dat is zeer beslist niet de cultuur van de hop.
Juist hij is gebaad bij rommel en wanorde waarin de mens niet heeft gekapt, gesnoeid en gemaaid.
De rommelhoekjes waardoor de hop zich zo in zijn elemant voelt
zijn hier al lang niet meer te vinden.
Toen in Nederland de grote schoonmaak begon
hield de hop het grotendeels voor gezien.