
Onder de spechten neemt de groene een aparte plaats in.
Hij bezit wel klim- en klemtenen om schijnbaar moeiteloos
als een stijlewandrijder over de boombast te roetsjen
en ook gebruikt hij zijn hardpennige staart als extra steun.
Het verschil zit 'm vooral in de snavel die weker is
dan die van andere spechtensoorten en ook een lichte kromming vertoont.
Hij gebruikt zijn sneb zelden als roffelinstument,
maar meer voor het pietepeuterige hakwerk.
Een nieuwbouwnest kan hij alleen uithakken in het vrij zachte hout
van populieren, abelen, wilgen en berken-die-hun-beste-tijd-gehad-hebben.
Nestelt het dier in een eik, dan betreft het een exemplaar
met een reeds bestaande holte, die met betrekkelijk weinig moeite
omgebouwd kan worden tot een groene spechtenwoning
met een dwars ovaal vlieggat.
De Groene Specht laat zijn lach luid en duidelijk door het bos schallen.
Het lachende "gluukgluukgluuk" maakt hem tot de lachebek van het bos.
Groene spechten zijn vaak op de grond aan te treffen.
Vooral open, grasrijke plekken in het bos, zonnige bosranden
en aan het bos grenzende graslanden zijn favoriet,
want daar zijn z’n prooidieren te vinden.
Bosmieren, houtmieren en weidemieren weet hij met verbluffend gemak op te sporen.
En het is waarschijnlijk dat door de afname van mierennesten,
ook het aantal groene spechten achteruit is gegaan.
De soort staat op de Rode Lijst omdat het aantal broedparen
duidelijk is afgenomen en de verspreiding beperkt is.
De groene specht heeft een enorm lange tong,
wel vijf keer zo lang als zijn snavel.
In rust zit deze opgerold als een horlogeveer in de schedel opgeslagen.
Het uiteinde van die tong is plat en kleverig en met deze flexibele lijmstok
tast hij de inwendige gangen van het mierenhuis af.
Op deze manier 'lepelt' hij de lekkernij naar binnen.
Groene spechten zijn standvogels, die als regel
zomer en winter hetzelfde stuk bos bewonen.
Bij strenge winters kan de voedselvoorziening gevaar lopen.
Een dun sneeuwlaagje vormt geen probleem omdat de specht feilloos weet
waar de mieren zitten en de opgestapelde dennennaalden van de mierenhoop
zijn vrij los van struktuur zodat die ook bij matige vorst
nog wel los te spitten zijn.
Echt zorgelijk wordt het als de winter toeslaat
met een dik pak sneeuw en strenge vorst.
De groene specht heeft het niet in zich om menselijke voedertafels op te zoeken,
en overschakelen op vetbollen en zaden kan hij niet.
Hij is echt gespecialiseerd in mieren.
Maar als echt de nood aan de man komt, vult hij zijn maag ook wel
met larven van andere insecten.
Wat bij de groene specht vooral opvalt is zijn helder rode kruin en achternek.
Het gebied rond de ogen is zwart en de wangen grijs.
De vleugels zijn groengeel van kleur en hij heeft een gele stuit.
Het uitelijk sexeverschil is vrij onopvallend.
Het enige 'extra' dat het mannetje heeft is dat de baardstreep
in het midden een rood bandje draagt.
Het lijkt alsof hij zich zeer welbewust is van dit
mannelijk onderscheidingsteken, want als hij het vrouwtje het hof maakt
draait hij, op een tak voor haar zittend, zijn kop in ellipsvormige bewegingen
langzaam heen en weer, als om haar op dit subtiele kenmerk te wijzen.

De groene lachebek houdt ervan om ieder jaar op dezelfde plaats te nestelen.
Het voorjaar is dan ook de tijd voor de grote schoonmaak.
Hij bikt zijn nestholte uit en verwijdert zo het vuil dat er is ingewaaid.
De vloer wordt zo bewerkt dat het verse hout tevoorschijn komt.
Op den duur wordt het nest te diep, maar geen nood.
Onder het oorspronkelijke gat wordt gewoon een nieuw vlieggat gemaakt en soms zelfs een derde.
De 5 – 8 eieren worden door beide ouders circa 16 dagen bebroed.
Ook het voeren van de jongen is een taak waaraan beide ouders deelnemen.
Groene spechten zijn 'binnensmondse voerders'.
Het voedsel wordt in de krop verzameld en bij het voeren
in het keelgat van het bedelende jong opgebraakt.
Nadat de jongen 23 – 27 dagen in het nest hebben doorgebracht
verlaten ze dit, maar van echt vliegen is dan nog geen sprake.
Nadat ze fladderend uit het nest 'gevlogen' zijn en middels een buiklanding
met de grond in aanrakring zijn gekomen, klimmen ze de eerste de beste boom in.
En het klimmen gaat ze heel wat makkelijker af dan het vliegen.
Dat ze in eeste instantie zulke slechte vliegers zijn heeft waarschijnlijk te maken
met het feit dat ze een nat verenpak hebben wanneer ze uit het nest komen.
Wanneer ze een uurtje gedroogd hebben, lukt het vliegen veel beter.
Dan is het tijd om zelf op zoek te gaan naar de mierennesten
die zoveel lekkers herbergen.
De groene specht is een echte standvogel.
Wel heeft hij een broedterritorium dat meer dan 500 ha. kan beslaan.
En in dat hele gebied wordt door beide geslachten gelachen.
Nadat het lange tijd slecht ging met de vogel, neemt hij de laatste tijd
weer flink in aantal toe, vooral in het rivierengebied,
waar de soort het lachen voorlopig niet zal vergaan.