De fluiter is kleiner dan een mus en groter dan de fitis en de tjiftjaf,
met lange vleugels en een korte staart.
Hij heeft helder groene bovendelen en een heldergele keel en borst.
De onderdelen zijn wit van kleur.
Opvallend is ook de gele wenkbrauwstreep.
Meestal vertoeft hij in oud loofbos met weinig onderbegroeiing
maar ook is hij wel te vinden in gemengde bossen en naaldbossen.
Vaak houdt hij zich op in de boomkruinen
vanwaar hij tevens zijn lied laat horen.
De fluiter is een creatieve zanger die te zien is vanaf april tot augustus.
De zang begint met een steeds sneller wordend "sip sip sip" en eindigt in een triller
die vaak wordt voorgedragen tijdens het vliegen tussen het lover.
Het voedsel bestaat uit insecten en spinnen.
In mei en juni wordt er voor nageslacht gezorgd.
In een bolvormig nest dat zich op de grond bevindt
worden 6 of 7 eieren gelegd die na 13 dagen uitkomen.
Na 12 of 13 dagen verlaten de jongen het nest.
