
Er zijn twee vogeltjes, die bijzonder veel op elkaar lijken
en de vogelkundigen qua uiterlijk altijd weer veel hoofdbrekens bezorgen.
Dat zijn de fitis en de tjiftjaf.
Het beste kenmerk om ze uit elkaar te houden is de zang.
De tjiftjaf zingt onafgebroken zijn naam, maar de fitis
laat een sprankelende, aflopende stroom klanken horen.
De beste manier om het geluid te onthouden is doordat het vogeltje
het volgende zingt: Het-is-nog-wel-mooi-weer-maar-dat-blijft-niet-lang-zo.
Het is dan ook de kenmerkende zang die oorzaak is
van de lange rij waarnemingen van de eerste zingende vogels in het voorjaar.
Vanuit tropisch Afrika, tot in Zuid-Afrika waar ze overwinteren,
komen deze vogels ongeveer half april terug.
De fitis is een kleine, zeer onopvallende en nogal verborgen levende vogel.
De bovenkant is licht groenigbruin, de onderkant is gelig.
Hij heeft een vage wenkbrauwstreep en tamelijk bleke poten.
Hij wordt 11 cm lang en weegt tot 9 gram.
Mannetjes en vrouwtjes zijn identiek.
De vogel komt vooral voor in dichte struiken en lichte bossen.
In het struikgewas vliegt hij veel en snel heen en weer en is moeilijk van dichtbij te observeren.
De meeste kans om hem te zien is in het vroege voorjaar
als de meeste bomen en struiken nog nagenoeg kaal zijn.
Het voedsel vangen ze door in bomen insecten en larven te zoeken,
maar ze vangen ze ook in de vlucht of pikken ze van de onderkant van bladeren.
Behalve de zang is er ook een verschil in nestbouw.
Tjiftjaffen bouwen hun slordige nest bijna altijd iets boven de grond
terwijl fitissen hun minder hechte bouwsel tussen het gras op de grond maken.
De nesten lijken op die van de winterkoning, met een overkoepeling en de ingang aan de zijkant.
In mei en juni worden vaak 2 broedsels van elk 5 tot 7 eieren uitgebroed.
De broedtijd is 2 weken en na het uitkomen blijven de jongen
niet veel langer dan 14 dagen in het nest.
In oktober verdwijnen ze weer richting het zuiden.