
De duinpieper is een vrij grote, bleke pieper van 16,5 cm.
Hij is overwegend zandkleurig met een wittige wenkbrauwstreep.
Kruin, keel en rug zijn bezet met donkere streepjes.
De borst heeft vaak een roze waas, de buik is wittig.
De staart is vrij lang en donker maar heeft opvallende witte buitenste pennen.
De jonge vogels hebben een gevlekte borst en zwaarder gestreepte mantel.
De duinpieper staat rechtop, maar rent vaak tussen vegetatie door als gele kwikstaart.
In het broedseizoen vormen zich paren of familiegroepjes,
tijdens de trek is hij alleen of in kleine troepjes.
Vaak is hij dan samen met andere piepers en gele kwikstaarten.
De roep is variabel en lijkt op dat van gele kwikstaart: "tsliep",
op mus: "tsjirrup" of op ortolaan: "tiu".
De zang is een herhaald "tsjivie tsjivie",
dat hij laat horen vanaf grond of in zangvlucht.
De duinpieper is een schaarse zomergast die echter in veel gebieden in aantal afneemt.
Graag heeft hij droge, open gebieden met verspreide, lage vegetatie.
Zo is hij te vinden in heidevelden en duinen.
Het voedsel bestaat voornamelijk uit insecten, maar soms eet hij ook zaden.
De vogel fourangeert op de grond.
De winter wordt doorgebracht in de Sahel.
In een nest dat op de grond gebouwd wordt worden 4 – 5 eieren gelegd.
Deze worden uitgebroed in 14 – 16 dagen
waarna de jongen nog 15 dagen in het nest blijven.
Per seizoen worden er vaak twee broedsels grootgebracht.
De duinpieper staat op de rode lijst vanwege de sterke afname
en de zeer geringe verspreiding van de Nederlandse broedpopulatie,
die bovendien gebonden is aan kwetsbaar biotoop.
Door grootscheepse bosaanplant op en grotere menselijke bemoeienis
met de 'woeste gronden' nam het aantal duinpiepers af,
en verdween de soort uit de duinen en het noordoosten des lands.
Rond 1975 waren nog 100-150 paar over, daarna slonk het bestand
tot 70-110 begin jaren tachtig en 60-80 paar rond 1990.
De belangrijkste gebieden bevonden zich toen op de Veluwe (met name het Kootwijkerzand)
en het Brabants-Limburgse grensgebied.
In 2003 is er geen enkel broedpaar meer aangetroffen in nederland.
De enige manier, om de duinpieper als broedvogel te behouden is bescherming
en waar mogelijk uitbreiding van droge, open gebieden met overgangen van stuivend naar vastgelegd zand,
en de daarbij behorende kenmerkende vegetatie met soorten als buntgras, zandzegge en ruig haarmos.
Geschikte broedterreinen hebben een omvang van minstens vier hectare.