
Dodaarzen zijn broedvogels van ondiepe en beschutte wateren zoals duinmeren,
uiterwaarden, vennen en brede sloten.
Tijdens de winter komen ze op grotere wateren voor, alsook op zee.
De dodaars is de kleinste en rondste van De Europese futen
en is zelfs aanmerkelijk kleiner dan het waterhoentje.
Hij heeft vrijwel geen staart.
Een volwassen dier in prachtkleed heeft een roodbruine hals
en een lichte vlek aan de snavelbasis.
Het wijfje is minder fel gekleurd dan het mannetje.
In de zomer maakt de vogel zich graag 'dik', zowel in rust als tijdens het baltsgedrag.
Het winterkleed van beiden is veel lichter dan in de zomer:
het varieert van vaalbruin van boven tot lichtbruin en wit van onderen.
De dodaars is een erg schuw beestje.
Bij onraad laat hij zich snel zakken - alleen zijn kop steekt dan boven het water - of duikt onder.
Men hoort deze kleinste fuutachtige vaker dan dat men hem ziet.
Hij roept een hoog, kort "tililip" en laat in de zomer een luide, hinnikende triller horen.
Een dodaars zal zich niet gauw uit het water wagen: met zijn gelobde tenen
en ver naar achter geplaatste poten beweegt hij zich erg onhandig over het land.
De dodaars vliegt meer dan de andere futen en scheert vaak
dicht over het water als hij opstijgt.
De poten steken dan uit vanonder de smalle, egaal bruine vleugels.
Dodaarzen leven van waterinsecten, schelpdieren en kleine visjes.
In de broedtijd vormen de insecten het leeuwendeel van het menu.
Tijdens het zoeken naar voedsel ziet de dodaars eruit als een kleine, drijvende bal veren.
Regelmatig duikt hij onder, waarna hij als een ondergeduwde kurk weer omhoogschiet.
Voor een diepere duik wipt hij eerst even omhoog.
Een paartje broedt bij voorkeur solitair, maar in favoriete gebieden
kan de populatie zo dicht zijn dat ze in feite in kolonies broeden.
Het nest, bestaande uit waterplanten, vormt een drijvend platform,
soms verankerd aan een overhangende tak of verscholen in rietkragen aan de waterkant.
Tijdens het lange broedseizoen, van april tot augustus,
wordt een- of tweemaal en in sommige gebieden zelfs driemaal gebroed.
Een legsel bestaat uit 4 à 6 witte eieren,
die echter door de plantendelen van het nest al gauw verkleuren.
Net als alle futen bedekken de oudervogels het broedsel
met waterplanten als er kraaien of andere rovers overvliegen.
De jongen verschijnen na ongeveer één maand en verlaten het nest al snel.
Ze zijn zeer klein en hebben een gestreepte kop en rug en hebben wittere wangen.
De dodaars is een trekvogel en verlaat onze streken in de winter.
De Lage Landen worden evenwel gebruikt als winterverblijfplaats voor noordelijke dodaarzen.
Je hebt dus het hele jaar kans om er een tegen te komen.
De soort staat op de rode lijst vanwege de duidelijke afname van het aantal broedparen in ons land.
Wel is in de jaren negentig een herstel opgetreden.
De belangrijkste oorzaken voor de afname van de dodaars zijn de slechte waterkwaliteit
als gevolg van inspoeling van meststoffen en verstoring tengevolge van water- en oeverrecreatie.
De vertroebeling van het water (vaak verergerd door karpers)
maakt het voor een oogjager als de dodaars extra moeilijk om de toch al
minder talrijk aanwezige prooien op te sporen.
Terug naar: