
Met zijn 58 – 70 cm is de brandgans een middelgrote gans
met een kenmerkend zwart, wit en grijs verenkleed.
Het gezicht en voorhoofd zijn roomwit met hierop
een onregelmatige zwarte streep van snavel tot oog.
Doordat de zwarte veren van de hals en nek zich tot
halverwege de kop voortzetten, is het alsof de gans een kapje draagt.
De bovendelen zijn blauwgrijs met zwartachtige bandering en witte veerrandjes.
De onderdelen zijn bleek grijs, de onderstaartdekveren wit en de flanken sterk bruingrijs gebandeerd.
De poten en de kleine snavel zijn zwart van kleur.
Het geluid wat de brandgans produceert lijkt op afstand op het geblaf
van een troep kleine hondjes, het is een snel herhaald, kort gakkend geluid.
Het eten wordt gezocht op met gras begroeide banken in rivieren, meren en langs kusten.
Ook op graslanden wordt het kostje bij elkaar gescharreld.
Het voedsel wat 's zomers gegeten wordt bestaat voornamelijk uit grassen,
zeggen, bladeren en jonge loten.
's Winters worden er voornamelijk bladeren, grassen, uitlopers en zaden gegeten.

Het broedgebied ligt verspreid over Spitsbergen, Nova Zembla en Groenland.
De nesten worden gebouwd op ontoegankelijke rotspunten, heuveltoppen of eilanden.
Ook in Nederland broeden wel brandganzen maar dat zijn afstammelingen van ingevoerde vogels.
De jonge vogels hebben sterker gebandeerde flanken dan de oudere vogels
en hebben wit op de kop met een donkere tint.
In het begin van de herfst trekken de vogels naar de Noordzeekust van Duitsland en Nederland.
Wordt het in de winter heel erg koud,
dan vliegen enkele duizenden exemplaren door naar de Belgische kust.