
De boomleeuwertik is met zijn 15 cm kleiner dan de veldleeuwerik.
Hij heeft een korte kuif en staart waarvan de laatste geen witte zijkanten heeft,
een zwartwittekening op voorvleugel en een kenmerkende lange, witte wenkbrauwstreep.
Het verenkleed is bruin met donkere strepen; de onderzijde is wit
met een fijn zwart gestreepte middenborst.
Meestal is hij alleen of in kleine groepen,
nooit worden er grote groepen gevormd zoals de veldleeuwerik en andere leeuweriken dat doen.
De roep is een vloeiend "loe-ieet" of "toe-loeiet".
De zang heeft een prachtige serie fluitende, dalende tonen, in vlucht voorgedragen
of vanaf een hoge zitplaats, tegen eind in snelheid toenemend
met een karakteristiek "lu...lu..lu..lululululu".
Vaak wordt er 's nachts gezongen.
De boomleeuwerik is een zomergast in het noordoosten.
In andere gebieden is het een standvogel maar na de broedtijd zwerft hij rond,
evenals andere leeuweriken.
Hij komt algemeen voor maar plaatselijk neemt hij in aantal af.
Het zijn voornamelijk droge gebieden met lage vegetatie,
kale grond en verspreidstaande bomen en bosjes waar deze vogel zich thuisvoelt,
zoals heidevelden, veengebieden en kaalslagen in bossen.
Hij is de enige inheemse leeuwerikensoort die in bomen zit.
Het voedsel bestaat 's zomers voornamelijk uit insecten
en ander klein gedierte, 's winters zijn het zaden.
De vogel fourageert op de kale grond of tussen vegetatie.
Het nest wordt op de grond gebouwd.
De 3 – 5 eieren worden tot 15 dagen bebroed
waarna de jongen nog ongeveer 15 dagen in het nest verzorgd worden.
Meestal worden er twee broedsels per jaar grootgebracht.