
De bergeend is een middelgrote (61 cm), gansachtige eend met een bont verenkleed.
Hij heeft een plomp lichaam en een lange hals en poten.
Ook de vleugels zijn lang en nogal puntig.
De kop is wit met donkergroene en hij heeft een bloedrode snavel.
Deze is bij het volwassen mannetje tijdens broedtijd met een opvallende knobbel bezet.
Over de borst loopt een brede kastanjebruine band.
Het vrouwtje is gemiddeld iets kleiner dan mannetje
en heeft ook een kleinere snavelknobbel.
Voor het overige lijken beide sexen op elkaar.
Het snateren van de bergeend gaat met een tempo
dat veel hoger ligt dan het snateren van de wilde eend.
Het eten wordt meestal gezocht in ondiep water, maar ook op schorren en akkers.
De vogel leeft vooral van zeeweekdieren, schaaldieren, wormen en insecten.
Bergeenden zijn vroeger altijd kustvogels geweest,
maar sinds de jaren vijftig is daar verandering in gekomen.
Geleidelijk hebben ze zich ook meer landinwaarts gevestigd.
Ze worden nu overal broedend rond het IJsselmeer, in Noord-Holland,
Friesland en Groningen, maar ook in de provincie Zeeland aangetroffen.
In 1975 vestigden ze zich ook voor het eerst in Limburg en langs onze grote rivieren.
Deze eend is dus duidelijk geen bergbewoner.
Zijn naam heeft hij te danken aan de gewoonte
om z'n nest en broedsel in een konijnenhol te verbergen.
Daarnaast bevindt het zich ook wel eens onder struikgewas.
Zelden wordt het aangetroffen in een boomhol of onder gebouwen.
Het vrouwtje zorgt ervoor dat de 8 – 10 eieren uitgebroed worden.
Van eind april tot in begin augustus kan men kleine jongen aantreffen.
Omdat ze in het binnenland vaak ver afgelegen van water hun nest hebben,
moeten de jongen door beide ouders, vaak over grote afstanden
al wandelend naar gunstig voedselrijk water worden gebracht.
Daarbij komen ze vaak vervelende hindernissen tegen,
zoals drukke verkeerswegen, hekwerken of dichte bossen.

Evenals bij ganzen begeleidt zowel het wijfje als het mannetje de jongen,
terwijl bij eendachtigen normaal gesproken alleen de wijfjes de zorg voor de jongen op zich nemen.
De plek waar wij bergeeenden met hun kleine jongen aantreffen,
behoeft lang niet altijd de omgeving te zijn waar het nest zich heeft bevonden.
De binnenlandse broedgebieden worden verlaten zodra de jongen dit vliegend kunnen doen.
In de maanden juni en juli trekken ze weer naar de kust waar ze zich verzamelen.
De volwassen dieren vertrekken vandaar in groten getale om te gaan ruien
in de Duitse Bocht tussen de mondingen van Wezer en Elbe,
waar soms wel 100.000 vogels zijn geteld.
Toch is ook rui van bergeenden vastgesteld in Nederland
en de Britse oostkust, maar in veel kleinere aantallen.
Gedurende niet al te strenge winters overwinteren vele tienduizenden Bergeenden
in het Waddenzeegebied en het Deltagebied.