click here
Index bronstijd
Index eerste boeren in Nederland

De Kelten in Vlaanderen (2) (1)

tussen mythe en realiteit

Nervische goudmunt (stater) van Velzeke

Het belang van gewone handelstrans acties is voor onze gewesten moeilijk in te schatten. De kwalitatief rijkste importgoederen, zoals in de adellijke graven van Meeuwen-Gruitrode en Eigenbilzen, of op de bergvesting van de Kemmelberg situeren zich eerder op het vlak van inter-elitaire uitwisselingen en allianties, enigszins vergelijkbaar met het hedendaagse concept van de diplomatieke gift. Ook de verspreiding van prestige-aardewerk (bijv. Kemmelwaar) past in een socio-politiek stramien. Daarnaast was er de "echte" handel in basisproducten, zoals vee, graan, textiel en wellicht ook zout. Het is onduidelijk, zeker vóór 400 v.Chr., of deze transacties via vaste marktplaatsen liepen, dan wel gebaseerd waren op persoonlijke of nederzettingsgebonden contacten. Echte centra met een economische scharnierfunctie, zoals de grote Franse en Duitse oppida, ontbreken in Vlaanderen overigens. Belangrijk is ook dat de Kelten in onze gewesten in de loop van de 1e eeuw v.Chr. volop munten zijn gaan vervaardigen, met een duidelijke piek tijdens de Gallische oorlogen (58 - 52 v.Chr.) (Alésia; the final battle). In deze eerste fase worden verschillende emissies in goud gelanceerd, die stilistisch zeer nauw verwant zijn. De voornaamste motieven omvatten een sterk gestileerd hoofd en het klassieke Keltisch paardje. De gouden munten dienden wellicht als stimulans voor het afsluiten van politieke en militaire allianties en het werven van bondgenoten in de strijd tegen Rome. De niet-economische functie van deze munten uit zich duidelijk in hun verspreiding op het platteland, ver weg van de voornaamste bevolkingscentra (oppida). De Keltische goudstaters kunnen op basis van hun geografische spreiding aan historisch gedocumenteerde stammen worden gekoppeld. Zowel losse vondsten als muntschatten zijn bekend. Deze laatste combineren de munten vaak met oudere gouden sieraden (halsringen of torques), die mogelijk werden omgesmolten om de grondstof voor de munten te leveren. Tot voor kort kenden wij deze schatten vooral uit Wallonië, met als uitschieters deze van Thuin, Frasnes-lez-Buissenal en Fraire. In 1995 is daar onverwacht het ensemble van Beringen bijgekomen.

Naar het einde van de oorlogsperiode toe verdwijnt alle goud uit onze gewesten, wellicht door plundering. Het is geen toeval dat zich rond hetzelfde tijdstip te Rome een overaanbod aan edele metalen manifesteert. Na de verovering richt de muntslag zich op de aanmaak van zilveren en vooral bronzen munten. Deze laatste kunnen geslagen of gegoten (potins) zijn. De nieuwe muntemissies hernemen vaak de motieven van hun gouden voorlopers, maar verschillen zowel qua spreiding als qua functie. We vinden ze vanaf nu geconcentreerd in belangrijke centra, vaak vermengd met de eerste Romeinse geldstukken (Velzeke, Kruishoutem, Waasmunster), wat ook duidt op een meer direct economisch gebruik.

Grafritueel 

Tijdens de ijzertijd was crematie algemeen in zwang in Vlaanderen. Aanduidingen van inhumatie zijn er niet. De overledene werd op de brandstapel verast, waarna de verbrande beenderen werden verzameld in een urne (urnengraf) of in een zak of doek gewikkeld (beenderpakgraf), om vervolgens in de grafkuil te worden bijgezet. Soms werden beenderen, vermengd met de restanten van de brandstapel, zo maar in de kuil gedeponeerd (brandrestengraf).

De necropolen uit de vroege ijzertijd zijn in Vlaanderen veelal een voortzetting van de traditie van de urnengrafvelden uit de late bronstijd (ca. 1100-750 v.Chr.), terwijl andere pas aan het begin van de ijzertijd in gebruik werden genomen. Op basis van een analyse van de grafrituelen kunnen in Vlaanderen twee groepen worden onderscheiden.

In westelijk Vlaanderen situeert zich de zogenaamde Vlaamse groep. De grafvelden kenmerken zich door een dominantie van vlakgraven. Grafmonumenten zijn tijdens de vroege ijzertijd uitzonderlijk. Te Velzeke werd een circulaire structuur opgegraven, in DesteIbergen kwamen een aantal vierkante structuren aan het licht. Tijdens de vroege ijzertijd komen meer beenderpakgraven voor naast de urnengraven. Het schaarse grafmobilair wijst niet op sociale verschillen.

De grafvelden in het oosten van Vlaanderen behoren tot de noord-westelijke groep. In tegenstelling tot de Vlaamse groep bljift de traditie om een grafheuvel met ronde gracht boven de bijzetting op te richten hier tijdens de late bronstijd en vroege ijzertijd doorleven. Een ander type grafmonument vormen de ovale langbedden, recent echter ook in het westen waargenomen (Aartrijke).

De urnengrafvelden in het Antwerpse bestaan dan weer uit vlakgraven, en funeraire monumenten zijn er tot nu toe niet vastgesteld. Tijdens de vroege ijzertijd duiken in sommige graven van de noordwestelijke groep indicaties op voor sociale differentiatie in de vorm van ijzeren wapens en paardentuig.

Sierband in goudblik uit het 5e eeuwse 
"vorstengraf" van Eigenbilzen
© Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis

Op het einde van de vroege ijzertijd houdt de meerderheid van de necropolen op te bestaan. In het oosten vormen de grafvelden van Lommel-Kattenbos en Rijkevorsel-Helhoekheide een uitzondering; zij bleven bestaan tot ca. 400 v.Chr.

Grafvelden uit de late ijzertijd zijn in Vlaanderen nauwelijks bekend. Te Eigenbilzen en Meeuwen-Gruitrode zijn begraafplaatsen uit de vroeg-La Tène-periode aangetroffen met een opvallend grafmobilair. De aanwezigheid van bronzen vaatwerk, een versierde band in bladgoud en andere bronzen illustreert de contacten van de locale elite met de Keltische adel in centraal-Europa. In het westen van Vlaanderen levert enkel het grafveld van Kemzeke-Kwakkel enige inzichten op. Een aantal beenderpak- en brandrestengraven waren omgeven door een rechthoekige grachtstructuur. Opmerkelijk was het sobere karakter van deze bijzettingen.

Ursel: brandrestengraf uit de late ijzertijd, 
opgegraven op 5 juni 1989 
© J. Bourgeois

Te Ursel werd een grafveld uit de eindfase van de late ijzertijd onderzocht. opvallend was dat deze site zich bevond op de plaats van een voormalig rechthoekig monument. Brandresten- en in mindere mate beenderpakgraven zijn dominant. Naast aardewerk werden in sommige crematies ijzeren mantelspelden meegegeven. Eén graf getuigt dat deze begraafplaats in gebruik bleef tot het begin van de Romeinse periode Een graf, omgeven door een kleine vierkante greppel met een opening, kwam aan het licht te Gent-Hoge Weg. 

Andere aanduidingen van necropolen zijn er in Huise, Waasmunster en Wijshagen-Plokrooi.

Ideologie

Koppensnellerij, mensenoffers en druiden zijn drie begrippen die vaak in één adem worden genoemd als de essentiële kenmerken van de Keltische godsdienst of ideologie. Deze typering gaat deels terug op onze rijke verbeeldingskracht (bijv. stripverhalen), maar wordt ook gevoed door de beschrijvingen van de klassieke auteurs, onder wie Julius Caesar en Tacitus. Hun teksten zijn een cocktail van etnografisch correcte waarnemingen, politiek gekleurde verdraaiingen, literaire kunstgrepen en foutieve veralgemeningen. Typerend is de vereenzelviging van klassiek-Romeinse goden als Mercurius, Apollo, Mars en Jupiter met hun - meestal onbenoemde - inheemse tegenhangers (interpretatio romana).

Naast de klassieke schrijvers kunnen we voor onze kennis van de Keltische ideologie traditioneel ook een beroep doen op epigrafische en iconografische bronnen. Omdat niet één van deze invalshoeken echter rechtstreeks betrekking heeft op het Vlaamse grondgebied, moeten we een beroep doen op de archeologie.

De voornaamste recente bijdrage situeert zich op het vlak van de rurale openluchtheiligdommen, waarvan een aantal door luchtfotografische prospecties van de Universiteit Gent werd ontdekt. Op verschillende plaatsen in Vlaanderen zijn rechthoekige door grachten afgebakende ruimtes aangesneden of integraal opgegraven. We verwijzen naar Kooigem-Bos, Aalter-Woestyne, Ursel-Rozestraat, Knesselare-Westvoorde, Kemzeke-KwakkeI, Wijshagen en Kontich-Alfsberg. Hun afmetingen variëren van ca. 14 x 13 m (Knesselare) tot 45 x 25 m (Aalter) en 65 x 55 m (Kontich). Ofschoon niet altijd voldoende dateringselementen voorhanden zijn van de kwantiteit of kwaliteit die de archeoloog zou wensen, blijken de meeste toch te dateren uit de late ijzertijd. Met uitzondering van Kontich, waar de interpretatie wordt bemoeilijkt door de aanwezigheid van een voorafgaande nederzettingsfase, wijzen alle monumenten op een sacraal, zij het moeilijk precies te omschrijven gebruik. Binnen de door de gracht omheinde zone worden nauwelijks graven aangetroffen, ofschoon de potentiële relatie met funeraire contexten nooit ver weg is. In Ursel werd een vierkantige grachtstructuur aangelegd rondom een ouder circulair grafmonument uit de vroege/midden-bronstijd, (ca. 2000 - 1100 v.Chr.).

De grafheuvel, die ruim 2000 jaar na zijn oprichting zichtbaar moet zijn geweest in het landschap, wordt daardoor nauwsluitend afgebakend. Wellicht wilden de bewoners uit de late ijzertijd op deze manier hun respect voor de dode voorouders betonen en het monument afschermen van hun eigen rituele activiteiten, in casu de aanleg van een necropool met crematiegraven. Vlakbij liggen nog drie gedeeltelijk opgegraven rechthoekige complexen, die wellicht in de late ijzertijd werden opgeworpen. Eén ervan vertoont langs de binnenzijde de van de gracht een lineaire configuratie van 4 palen, die niet als een constructie voor dagelijks kan worden geïnterpreteerd. De grote rechthoek van Wijshagen omsluit een vroeg-Romeinse bijzetting, doch het aardewerk uit de grachtvulling suggereert een datering voor het monument in de late ijzertijd. Het vervulde zeker een oriënterende rol als uitgangspunt bij de latere aanleg van het Romeinse grafveld. Ook in Knesselare en Kemzeke bevinden zich graven in de onmiddellijke omgeving van de rechthoeken.

De opvallende band tussen de rechthoekige structuren en de nabijheid van meestal niet-gelijktijdige graven is een belangrijk argument om de Vlaamse monumenten een sacrale functie toe te wijzen. Daarnaast is de binnenzone meestal zeer arm aan vondsten (met uitzondering van Kooigem), wat een interpretatie als nederzettingsareaal of versterking uitsluit. Bijkomende elementen zijn de aanwezigheid van een palenconfiguratie aan de binnenzijde van de gracht (Aalter, Ursel; langs de buitenzijde in Knesselare en Kooigem), de depositie van aardewerk (offer?) in de gracht (Aalter, Kooigem), en de mogelijke associatie met één of meer grote bomen (windvallen). Bodemkundige analyses in het geval van Aalter hebben aangetoond dat de zwarte en gele grond strikt gescheiden werd gehouden bij het uitgraven van de gracht, die vrij snel daarna, mogelijk binnen een tijdsspanne van enkele weken of maanden, weer werd dichtgegooid. Ook deze handelwijze is moeilijk te verzoenen met een profaan gebruik. 

Knesselare: het vierkant monument tijdens de opgraving.

Vanuit structureel oogpunt vertoont de homogene Vlaamse groep opvallende gelijkenissen met een reeks rurale heiligdommen uit de vroeg-Romeinse tijd in Nederland (o.a. Hoogeloon) die voor het eerst als dusdanig werden herkend door J. Slofstra en W. van der Sanden. Inhoudelijk wijken deze laatste af door hun relatieve rijkdom aan archeologica, waarbij vooral de geconcentreerde aanwezigheid van munten en fibulae een sacrale interpretatie onderlijnt. Mogelijk vertegenwoordigen de Vlaamse monumenten de (armere) ijzertijd-antecedenten van deze categorie. De resultaten van het recente archeologisch onderzoek in Vlaanderen voegen een nieuwe dimensie toe aan onze kennis van Keltische heiligdommen in Noordwest-Europa. Op supra-regionaal nrveau profileert de Vlaamse groep zich nu naast de Picardische heiligdommen, de Duitse Viereckschanzen en de diverse grotsites. De rechthoekige Noord-Franse heiligdornrnen, met het befaamde Gournay-sur-Aronde als voortrekker, kenmerken zich door een overvloed aan geofferde beenderen (zowel van menselijke als dierlijke herkomst), een grote hoeveelheid ijzeren wapens en palenconfiguraties, die in de loop der tijden uitgroeien tot tempelachtige gebouwen.

De Viereckschanzen (vooral in Baden-Württemberg) bestaan uit een massieve combinatie van gracht en berm. Sporen in de centrale zone blijven beperkt tot enkele paalgaten, soms een klein gebouwtje (zoals in Kooigem), en - uitzonderlijk - zeer diepe schachten, waarvan de ongewone inhoud aan offerkuilen doet denken. De ideaaldefinitie van een monument en de onvoorzichtige extrapolatie eraan om grote gebieden, vooral op basis van de luchtfotografie, hebben in de wetenschappelijke literatuur echter geleid tot een controverse, waardoor de term veel aan relevantie heeft ingeboet. Voor de grotsites tenslotte hoeven we niet verder te kijken dan de Belgische Ardennen, waar de trou de l'Ambre in Eprave en de Trou de Han in Han-sur-Lesse twee sprekende voorbeelden zijn van rituele Keltische activiteiten in een bijzonder geologisch kader. De aangetroffen indicaties voor (vermoedelijk post-mortale) onthoofding van mensen zijn in België de meest tastbare vorm van schedelcultus. Met uitzondering van de grotten kenmerken alle ijzertijdheiligdommen zich door een rechthoekige basisvorm. We mogen aannemen dat zich binnen de cultusplaatsen van de Vlaamse groep een aantal, archeologisch niet meer te achterhalen, rituele handelingen hebben afgespeeld, die van groot belang waren voor de locale en misschien zelfs de hele regionale gemeenschap.

De structurele neerslag van de Keltische religie in de vorm van rechthoekige cultusplaatsen mag ons niet doen vergeten dat ook de natuur in al haar niet-afgelijnde vormen een belangrijke rol heeft gespeeld in de denk- en voorstellingswereld van de ijzertijd. De analyse en interpretatie van riviervondsten vormt hier een uitdagend, doch tot op heden nog grotendeels onontgonnen studieterrein. Op enkele plaatsen in de Vlaamse Schelde- en Maasvallei werden bij baggerwerken in de tweede helft van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw ijzeren wapens en werktuigen teruggevonden uit de late ijzertijd (Oudenaarde, Appels). Het betreft vooral zwaarden van het La Tène-type, soms met bijbehorende schede, en hulsbijlen. Het is niet meer uit te maken of deze voorwerpen oorspronkelijk in de rivierbedding, dan wel in de omringende alluviale vlakte, zijn achtergelaten. De analogie met de veel frequentere vondsten uit de voorafgaande late bronstijd, die overigens dezelfde concentraties vertonen, laat ons toe de theorie van accidenteel verlies terzijde te schuiven.

La Tène-zwaard met bijhorende schede 
opgebaggerd uit de Schelde te Appels

Deze voorwerpen zijn integendeel bewust gedeponeerd in of nabij de toenmalige loop van de rivier. Toekomstig onderzoek zal moeten uitmaken of hier sprake is van louter religieus geïnspireerde offers, of van deposities in het kader van (inter- tribale?) competitie. 

Reconstructie van het late ijzertijd-monument 
te Aalter-Woestyne

De latere indeling van Vlaanderen in civitates op initiatief van de nieuwe Romeinse administratie, en de belangrijke rol die daarin is weggelegd voor het hydrografisch net, doet vermoeden dat de rivieren in de late ijzertijd reeds een belangwekkende grensfunctie. vervulden, zowel topografisch als symbolisch. Het ligt voor de hand dat precies deze symbolische hoogspanningszones een gedroomd terrein waren voor depositie en statusuiting van de ene gemeenschap tegenover de andere.

Vroege ijzertijd urnen Velzeke © PAMZOV

G. de Mulder en K. Verlaeckt


Vormgeving