Een verrassende wending
Ik stond met het masker van de slaap nog op mijn kop voor de spiegel en bekeek argwanend de vreemde schim voor mij. We vroegen elkaar hoe het ging en antwoordden samen dat alles best goed ging. Leugenaars. We bleven elkaar een tijdje wantrouwig aanstaren en toen wendde ik mijn blik af en liet die door het raam over de stad dwalen. Alles zag er zoals gisteren uit, hetzelfde treurige hoopje bouwsels waartussen duizenden mensen zich als mieren voortbewogen. De zon deed niet eens een poging om door te breken wat het geheel een nog veel triestere indruk gaf.
Ik functioneer op zonne-energie dus van buiten komen was geen sprake. Ik had bovendien vrij die dag dus waarom zou ik? Dat betekende wel dat ik heel wat lege uren zou moeten zien rond te maken zonder in oude gewoontes te hervallen. Een uitdaging misschien, maar niet eens zo'n harde. Ik had alleen maar koffie en sigaretten in huis dus alle verleidingen bevonden zich in de boze wereld buiten. Eigenlijk ben je ook buiten wanneer je binnen bent al valt dat niet zo op, anderzijds kun je zeggen dat je eigenlijk altijd binnen zit, binnenin je hoofd. Ik zat in elk geval hoog, en dat was ook al iets apart vond ik. Na dit heldere moment voelde ik mij stukken beter. Een sigaret moest eraan geloven. Ik kreeg ze trouwens steeds vaker die heldere momenten. Sinds ik gestopt was met drinken en joints paffen sijpelde de realiteit gestaag weer binnen in mijn hoofd. Het was nu alleen een kwestie van aan die realiteit niet ten onder te gaan. Maar net zoals ik destijds een reden had om lazarus of stoned te zijn moest ik er nu één zien te vinden om nuchter door het leven te gaan. En het kon maar beter een goeie zijn. Mijn probleem met nuchterheid is dat het zo verdomd vervelend wordt na een tijdje. Zo heb ik nooit de 'straight-edge' filosofie kunnen begrijpen, die jongens en meisjes die zo gezond leven dat ze zo goed als nieuw sterven. Zonde toch? Maar goed, elk zijn manier en alle lof voor zij die de strijd onbeneveld tot een goed einde weet te brengen. Ik zou het niet kunnen dacht ik, maar intussen was ik er zelf mee bezig. Al zat nagelnieuw sterven er voor mij niet meer in, toch niet na vijf jaar gulzig leven. Ach, het is leuk geweest veronderstel ik, al weet ik er niet zo heel veel meer van. Ik begon met het koken van water voor de koffie.
Ik had mijn leventje dus een andere wending gegeven en vond van mezelf dat ik het behoorlijk goed deed tot dusver. Al was het uiteraard nog te vroeg om te gaan juichen.
Door het opgeven van het ene roesmiddel nam ik mijn toevlucht tot andere. Ik rookte de ene sigaret na de andere en dronk de hele dag door koffie. Zoveel koffie dat ik er van overtuigd raakte dat ik over een ijzeren maag moest beschikken. Al zou ik de rekening vroeg of laat toch gepresenteerd krijgen.
Het was iets vreemds, die onbedwingbare destructieve neigingen die ik had. Bovendien had ik me al verzoend met het idee dat ik niet erg oud zou worden en tegen m'n veertigste wel één of andere verschrikkelijke ziekte zou hebben. Soms voelde ik mijn longen al es pijnlijk steken als gevolg van de aanhoudende gifwolken die ik erdoor joeg. Niettemin deed ik dapper verder met de roofbouw op mijn lijfje.
De koffie was inmiddels klaar en ik stak m'n tweede sigaret van de dag op, vele zouden volgen. Ik dacht even na en neen, er was niets dat uiterlijk vandaag moest gebeuren dus ik kon me volledig aan mijn vrije dag wijden. Al zag ik alles ineens een stuk minder positief in. Ik had helemaal niets om handen en ik ben ook niet het type dat zich een dag lang zoet houdt met stofzuigen, afwassen of andere huishoudelijke verplichtingen. Het weer buiten was zoals al gezegd ook niet bepaald uitnodigend en door somberheid overmand liet ik me vallen in de sofa. Ons land behoort tot de top der welvarendste landen in de wereld en toch hebben we een ongekend hoog aantal depressievelingen had ik ergens vernomen, en ik begreep ineens hoe dat kwam. Wanneer een mens in een positie als de onze, met alle luxe die we kennen en vanzelfsprekend vinden, ineens geconfronteerd wordt met de leegte van zijn bestaan, dan is daar bitter weinig tegen opgewassen. Al zal de farmaceutische industrie daar wellicht anders over denken.
Het is zoals met vrijheid, geef er een mens teveel van en hij weet er zich geen raad mee. Met geld schijnt het ook zo te gaan, maar ik zou het graag proberen alvorens daar een oordeel over te vellen.
Terwijl ik mijn gedachten uitliet nipte ik voorzichtig aan m'n koffie. Binnenkort zitten we weer met een oorlog bedacht ik, maar gelukkig heb ik daar niks mee te maken. 't Was per slot van rekening elke dag oorlog vond ik. De Blokker naast de deur had zijn strijd, net als het Marokkaanse koppel wat verder op de gang en de bejaarde vrouw net onder mij. Iedereen lijkt op iedereen te sakkeren om de meest belachelijke redenen. Ik persoonlijk had het met iederéén moeilijk, ongeacht ras, aard of kleur. Allemaal zeikerds vond ik, mezelf incluis.
Ik keek op de klok, half negen las ik. Typisch, de ochtend was nog aan het ontwaken en ik wist al geen raad meer met mezelf. Vroeger zou ik met een dikke joint en een film het komende anderhalf uur doorploeteren maar dat kon nu dus niet meer. Niet langer omdat ik het zo wou maar omdat het voorlopig niet anders kon. Ik begon mezelf te vervloeken om mijn ijver naar een 'nieuw' bestaan. Maar gezien het hervallen in oude gewoontes op dit moment moeilijker was dan doorgaan met de 'vernieuwing' zette ik, uit gemakzucht, nog maar een kop koffie.
Geluk is onbetaalbaar. Is het dan zo ontzettend duur? Of ligt het gewoon voor het rapen? Ik keek rond in mijn woonkamer en zocht naar sporen van dat geluk. Al wat ik kon zien was dat er wel degelijk pogingen werden gedaan om het te vinden, al lieten de resultaten op zich wachten. De boeken die her en der verspreid lagen duidden op een zoekende ziel. Het eeuwige zoeken naar antwoorden die zich nooit laten kennen. Dat mensen gek worden verbaast me niks. Dat ik het zelf nog niet ben wel. Al beschouw ik mezelf als een randgeval, voor hetzelfde geld was ik intussen zo zot als een achterdeur. Wat niet is kan nog komen.
Uiteindelijk zijn we allemaal zoekend en proberen we krampachtig enige zin te geven aan de leegte die ons leven is. Arm of rijk het maakt niet uit, we zitten allen in hetzelfde schuitje en gaan dezelfde kant uit, de ene zit wat comfortabeler dan de andere maar de onzekerheid is voor iedereen even groot. Dobber dobber.
Af en toe meent iemand land te zien en veren goedgelovige zielen op om het met hun eigen ogen te kunnen aanschouwen, waarna teleurstelling zich van hen meester maakt en zij ontgoocheld weer gaan zitten. Sommigen geloven dan weer dat een onzichtbare stuurman hen de goeie kant op leidt terwijl anderen dit minachtend afdoen als klinkklare onzin. Elk heeft zo zijn eigen, weliswaar beperkte, visie op de reis en waarheen die moet leiden. Ik hang kokhalzend over de rand en hoop dat de beproeving snel voorbij zal zijn.
De koffie begon zijn werk te doen en mijn flat was al gauw te klein. Ik had weer dat gevoel van geef me een berg en ik verzet hem. Maar die plotse opwelling van energie zou naar goede gewoonte geen uitweg vinden en zich dan maar vertalen in frustratie. Al jarenlang was ik op zoek naar een manier om datgene dat eruit wou eruit te krijgen en in goede banen te leiden. Maar ook deze zoektocht leek gedoemd te mislukken. Ik vroeg me af of ik nu te lui was om iets te presteren dan wel de vervelende gewoonte had de zinloosheid van de dingen in te zien. Ik gokte op het tweede. Ik had altijd bewondering gehad voor mensen die zich volledig storten op hun vak maar zelf had ik het nooit kunnen opbrengen me volledig te wijden aan één bepaald aspect van het leven. Liever over veel dingen iets weten te zeggen dan een vakidioot zijn was mijn mening. Al waren die idioten onmiskenbaar noodzakelijk geweest om ons te brengen waar we nu waren, en zouden ze ons nog wel verder kunnen helpen ook. Terwijl de mensheid aan iemand als ik vast weinig zou hebben.
Zo'n gedachte had me vroeger schrik aangejaagd, maar nu had ik vrede met de idee dat ik vrij nutteloos was op deze wereld, net als het overgrote deel van de bevolking. En het besef van die nutteloosheid was nu eerder een bevrijding dan een beperking. Ik kon er zelfs mee lachen. Soms.
Ik stond op, haalde me nog een kop koffie, opende de glazen terrasdeur en stak een sigaret op.
De nacht was alweer vergeten en de dag draaide op volle toeren. Het leuke aan wonen op grote hoogte was dat je van de woelige wereld beneden wat afstand kon nemen en alles vanuit een bijna goddelijke positie kon observeren. Van beneden gezien echter had zo'n woonblok niet veel goddelijks meer. Maar wij, hoogwoners, trokken ons van de benedenwoners niets aan, dat lag in onze aard.
In de gemeenschappelijke tuin kon je elke morgen zien hoe de oudere bewoners één voor één, zelden in koppels, bezit namen van de weinige banken die er stonden en er meestal de rest van de dag doorbrachten. Ze lieten hun honden uit, keuvelden wat met de andere bewoners, hadden tijdens het weekend de kleinkinderen op bezoek. Ik vroeg me af waarover die mensen het de hele dag hadden met elkaar en probeerde mezelf voor te stellen als grijzende opa. Wat vertel je in godsnaam aan je kleinkinderen als je bent opgegroeid in een tijd waarin de jeugd beter gekleed, beter gevoed en beter geschoold was dan ooit tevoren en er met andere woorden nagenoeg niks gebeurde wat het zoveel jaren later de moeite zou maken erover te vertellen. Onze grootouders hadden oorlogen, honger en ellende gekend in hun leven, terwijl de huidige generaties niet wisten wat gedaan met de vrijheid waarvoor destijds zoveel bloed was gevloeid. Verveling was een kunst geworden. Ellende was voor marginalen en honger was een gevoel dat we alleen nog kenden van horen zeggen.
Ik hoorde de telefoon gaan en haastte me naar binnen. Het was mijn moeder. Of ik nu zou langskomen vanavond. Verdomme, totaal vergeten, het was kerstavond. Dat ik helaas moest werken, loog ik, en dat ik het haar al had verteld. Ze was vergeetachtig geworden de laatste jaren en ik hoopte dan ook dat ze me zou geloven, en dat deed ze. Ze zei hoe jammer ze het vond, en wenste me van haar en mijn vader een fijne kerst. Ik hing op en bleef voor me uit starend in de zetel zitten. Elk jaar opnieuw had ik het behoorlijk moeilijk met het hele kerstgedoe en dat was nu weer niet anders. Wennen deed het echter nooit. Het hele circus kon me gestolen worden, maar doordat iedereen er aan meedeed voelde je je al gauw uitgesloten en heel alleen op de wereld. Wat een rotzooi. Ik had zin om weer in mijn bed te kruipen en er de komende 24 uur in door te brengen. Doch ik riep mezelf weer tot de orde en probeerde me ervan te overtuigen dat dit weer eens een dag zoals een ander zou gaan worden. Wist ik toen veel…
Ik werd wakker op de begintune van het middagjournaal op de VRT. Shit. Nou ja, er was geen haast bij, maar nu moest ik opnieuw ontwaken en dat deed ik het liefst maar één keer per dag. Ik stak een sigaret op maar liet de koffie achterwege. Ik deed de terrasdeur opnieuw dicht, rillend van de kou. Tanghe overliep de hoofdpunten en ik voelde me evenredig slechter worden. Misschien was het toch geen zo'n slecht idee om vandaag toch even onder de mensen te komen, al was het maar om mezelf te vermaken met het bestuderen van mijn soortgenoten die op een dag als deze massaal de stad opzochten om de laatste kerstinkopen te doen. Ik kleedde me aan, zocht sleutels, sigaretten en m'n jas, trok de deur achter me dicht en nam de lift naar de begane grond. Ergens tussen de vijfde en de vierde verdieping schoot me ineens weer de droom te binnen die ik de voorbije nacht had gehad. En dat was niet zo'n goed idee want tegen de tijd dat ik het gelijkvloers had bereikt stond het zweet me op het voorhoofd. Ik had ze wel vaker, die dromen die het midden hielden tussen droom en nachtmerrie en die me totaal van slag brachten. Ik vroeg me af of ze iets te betekenen hadden. Vast niet, maar waarom kwamen ze dan steeds terug? En altijd hetzelfde verhaal; de eindeloze klim op een houten toren, en dan het duizelingwekkende vallen. Soms was die toren van ijzer, veel hoger en de val des te dieper. En aan het vallen kwam nooit een einde tot ik wakker werd, volledig het noorden kwijt. Mochten die dromen mijn verdere leven voorspellen dan zag het er niet bepaald hoopgevend uit. Ik kon dus maar beter sceptisch blijven in dit geval, al was het maar voor mijn gemoedsrust.
Het was verdomd koud buiten. Ik had het niet voor winterse toestanden en was er nooit afdoende tegen beschermd. Ik moest mijn voeten niet verplaatsen om vooruit te komen, het ging vanzelf doordat elke spier in mijn lijf als een drilboor tekeer ging. Ergens blijven stilstaan daarentegen was niet zo eenvoudig. Ik rilde richting tramhalte en had geluk, het ding kwam er net aan. Alleen was ík er nog niet helemaal en dus werd het wachten op de volgende. Een mens brengt in zijn leven nogal wat tijd door wachtend op iets. En ik was een mens als een ander. Het kan zijn charmes hebben, als je er tijd voor hebt.
Op de bank in het tramhokje zat, alweer, een oude vrouw. Je zag ze overal en op elk moment van de dag tegenwoordig, sinds ze zowat gratis het land konden afreizen met het openbaar vervoer. En dan nog het liefst op momenten waarop de meeste werkende mensen zich naar huis haasten. Iets verder naast de vrouw liep een jonge Marokkaan zenuwachtig heen en weer. Ik stak een sigaret op en zag vanuit mijn ooghoeken hoe hij dichterbij kwam. Nog voor hij iets had gezegd en zonder hem aan te kijken stak ik hem mijn open pakje toe. Ik moest terugdenken aan de keren dat ik in Portugal was. Daar kon je in het openbaar geen sigaret opsteken zonder er ten minste drie te moeten uitdelen aan 'gelegenheidsrokers'. Anderzijds, als je met Portugezen in een kroeg kwam en iemand van het gezelschap stak een sigaret op dan liet die zijn pakje rondgaan. Het was dus waarschijnlijk meer mijn probleem dan dat van iemand anders. Wie veel geeft krijgt veel. De meesten maken echter er een kunst van te krijgen zonder te geven. Zeldzaam zijn de zielen die geven zonder te willen krijgen.
Na nog wat overpeinzingen kwam er nog steeds geen tram aan en begon ik dan maar in de richting van de volgende halte te lopen. Vroeger toen ik jonger was vond ik mezelf weleens aan de geniale kant. Intussen voelde ik mij steeds dwazer en onwetender worden. Mocht ik ooit dement worden dan zou ik de overgang tegen die tijd waarschijnlijk nooit merken. Geruststellend vooruitzicht. De meeste van mijn leeftijdsgenoten leken intussen een bepaalde wijsheid te hebben bereikt in hun leven, een zekere balans waar ik voorlopig alleen nog maar kon van dromen. En dromen kon ik, het leven moest nog beginnen, vandaag kon ik het nog even rustig aan doen zo vond ik al jaren. Zo kon een mens natuurlijk bezig blijven.
Het was verdacht stil ineens. Stofwolken en uitgedroogde struiken rolden over straat en ik klemde mijn hand rond de kolf van mijn Smith & Wesson en tuurde met ogen op spleetjes de horizon af. De zon stond hoog en de hete lucht schraapte langs mijn keel. Ik had er geen goed oog in maar kon moeilijk anders dan verder gaan. De blik op oneindig.