|
Dubbel
Zij is het bed dat mij geen dromen laat, Het morgenbrood dat ik niet mag verteren. Zij is de ochtendzoen die mij zo lief mismaakt En aan een doodgaan raakt dat ik moet leren.
Ik ben haar man die zijn alleen zijn kwijt is En vereenzaamd in zijn dubbelhartig wezen Met zichzelfe dweept, tweeslachtig, ongewis. Zij is de wonde die mij bloedt en kan genezen.
Zij is het licht dat mij het licht beneemt. Zij is de weg en ligt me in de weg. Zij is het huis dat mij van thuis vervreemdt En sluit me op in het adres dat ik haar zeg
|
|