momentopname
Zij, het meisje, balanceert op de betonnen rand die het strand van de boulevard scheidt.
Auto’s en brommers en stadsvuil razen haar voorbij.
De stad zweet en is moe.
Haar zwenken is niet elegant, eerder onbehulpzaam zoals een hond die zijn pootje bij een boom opheft en tegelijkertijd door zijn baasje wordt verdergetrokken.
Niet dat dit een rechtmatige vergelijking is.
Ze lijkt misschien op de meeuwen die zich gewichtloos boven de duinen bewegen, en hun plompheid willen verbergen achter behendige manoeuvres.
Ze wankelt. Helt over naar rechts, zodat het vanuit de weg lijkt alsof ze
in de zee gaat vallen.
Haar haren zijn van een onbestemde kleur, meerdere kleuren, een vuilnisbakkenrashondkleur.
Nu valt ze. Nee!- bliksemsnel zakt ze door de knieën en krijgt de controle over lichaam terug door haar armen wild te spreiden. Ze kijkt op en lacht.
Hij wil terugdeinzen, maar zijn benen, en ook zijn verstand kunnen zich niet losmaken van deze fascinatie. Wie is zij, het meisje?
Hij weet dat zijn mond openstaat. Hij... -Ze Lacht!
"Ze zijn laat vandaag."
"..."
"De vissen."
Bloed ruist in zijn oren. Haar benen. Vissen?
"Ze komen normaal pas tegen de namiddag."
"De vissen?"
Zijn stem klinkt ook na twee keer schrapen metalig als van een vreemde.
"Vissen?" O, het strand. Hij kijkt, maar ziet geen vissen, ziet alleen haar, waar hij ook kijkt.
Hij kijkt naar de grond.
"Je moet naar het water kijken." Haar stem huppelt en het zand stuift als ze vlinderachtig wegrent. Zijn voeten rennen haar achterna.
Ze struikelt over haar geestdrift, valt. Hij valt omdat zij valt, en omdat hij zich verbonden met haar voelt.
Het strand is nog mensenvochtig en voelt klam aan.
Terwijl het verkeer achter hem ruist loopt hij richting water.
Als ze hem nu maar volgt. Hij kijkt om.
Ze ligt als een kruis uitgestrekt op de harde korrels en beweegt haar hoofd heen en weer alsof ze praat.
Ze praat. O, ze praat. Hij komt dichterbij, blijft weer staan.
"Ze zijn met zijn duizenden, nee, miljoenen als de mensen weg zijn.
Als je met je blote voeten door het water loopt, voel je hoe ze langs je enkels glijden. Ze denken dat het grote planten of begroeide stenen zijn."
Hij luistert naar haar en hoopt dat ze nog meer zegt. Zijn het haar ogen die tot hem spreken?
Haar lichaam lijkt voller wanneer ze op de zee af loopt. Wanneer heeft ze haar schoenen uitgedaan?
Ze staan in de zee en moeten lachen om de vissen die tegelijkertijd akelig glibberig en heerlijk zacht aanvoelen.
Rillingen lopen over zijn rug, van het gekrioel aan zijn voeten of de rand van haar dunne rok die geluidloos op de golven drijft.
Het water lijkt eindeloos, de zon niet weg te willen gaan. Zij blijft drijven op het water en volgt de bewegingen van de jongen en het meisje, het meisje in haar te wijde blouse en te lange rokje.
Vanuit haar navel zucht ze genietend, geniet ze zuchtend.
Beweegt haar hoofd op de maat van het kabbelende water.
Hij wil haar niet storen in haar trance, maar kan tegelijk zijn ogen niet afwenden.
Schaamte maakt zijn hoofd warm. Hij voelt dat hij een naakte bespiedt.
Maar hij moet, hij moet.
Later zitten ze op de betonnen afbakening.
Auto’s jagen door zijn buik en doen zijn ribben trillen in hun magere omhulsel.
Een boulevard, denkt hij. Daar mogen toch geen auto’s rijden. Eigenlijk.
Zweterig kil drukt het beton in zijn billen. Hij denkt dat hij zijn bloed hoort vloeien.
Is ook hij naakt, hier?
Ze kijkt hem aan en nog voor ze glimlacht weet hij het.
De stad slaapt.
terug naar inhoud
Email: jen_82@angelfire.com