Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

1. De Vos en de Holle Boom


Een uitgemergelde vos, die in een holle eikeboom wat brood en vlees zag liggen dat daar was achtergelaten door herders, kroop erin en at het op. Met zijn maag goed gevuld kon hij er echter niet meer uit komen. Een andere vos kwam voorbij en hoorde zijn geklaag en vroeg wat er aan de hand was. Nadat hij het antwoord had vernomen zij hij: “Nou, blijf daar tot je weer zo dun bent als wanneer je erin kroop; je zult er dan makkelijk uit geraken.”



2. De Vos en de Rozenstruik


Een vos gleed eens uit toen hij een hek overklom. Om zichzelf van een val te redden greep hij naar een rozenstruik. De doorns deden zijn poten bloeden en in zijn pijn schreeuwde hij: “O jee! Ik deed een beroep op je hulpvaardigheid en nu ben ik slechter af dan hiervoor.” “Ja vriend!” zei de roos. “Je maakte een domme vergissing toen je je aan mij vasthield. Ik hou mezelf vast aan iedereen.”



3. De Vos en de Druiven


Een hongerige vos probeerde een paar trossen druiven te bemachtigen die hij zag hangen aan een wijngaard in een boom, maar ze hingen te hoog. Dus ging hij verder en troostte zichzelf door te zeggen: “Ze waren toch nog niet rijp.”



4. De Vos en de Houthakker


Een vos werd eens achtervolgd door jagers en zag een houthakker die hij vroeg hem te verstoppen. De man zei hem dat hij zijn hut in moest gaan. Vlak daarna arriveerden de jagers en ze vroegen hem of hij een vos langs had zien komen. Hij antwoordde “Nee” – maar terwijl hij sprak wees hij met zijn duim naar de plaats waar de vos verborgen zat. Ze geloofden evenwel zijn woorden en zagen de hint niet. Toen de vos zag dat ze weer weg waren gegaan nam hij zonder woorden de benen. De houthakker berispte hem omdat hij niets zei om te bedanken voor het ontsnappen aan het gevaar. “Ik zou je hebben bedankt,” riep de vos terug, “als je handelingen en je karakter overeenkwamen met je woorden.”



5. De Aap en de Vos


Een aap maakte een diepe indruk door te dansen voor een vereniging van dieren die hem tot hun koning verkozen. De vos was jaloers. Hij zag een val liggen met een stukje vlees eraan en bracht de aap ernaar toe. “Hier is een lekker hapje voor je dat ik heb gevonden. In plaats het zelf op te eten heb ik het voor jou bewaard als een koninklijk recht. Neem het van me aan.” De aap begon er lustig mee en werd gevangen in de val. Toen hij de vos ervan beschuldigde een val voor hem te hebben gezet antwoordde de vos: “Stel je eens een oen voor zoals jij, vriend aap, die koning is van de dieren!”



6. De Vos en de Aap


Een vos en een aap waren samen op reis en ruzieden over de adelijkheid van hun afkomst. Toen ze een bepaalde plaats langs de weg hadden bereikt staarde de aap ernaar en uitte een grom. De vos vroeg wat er aan de hand was. De aap wees op enige grafstenen die daar stonden. “Verwacht je niet dat ik rouw” zei hij “bij het zien van de graven van de slaven en vrije mensen van mijn afkomst?” “Doe wat je hart je ingeeft” antwoordde de vos. “Ze zullen geen van allen opstaan om je tegen te spreken.”



7. De Vos en de Geit


Een vos viel in een water tank en kon er niet meer uit komen. Er kwam een dorstige geit voorbij die de vos zag en hem vroeg of het water goed was. De vos aarzelde niet. Hij zong zijn vereering voor het water met alle eloquentie die in hem was en spoorde de geit aan om beneden te komen. De geit was zo dorstig dat hij naar beneden kwam zonder te stoppen met denken en dronk zijn portie. Toen begonnen ze te bedenken hoe ze weer boven konden komen. “Ik heb een goed idee” zei de vos “maar dan moet je wel iets doen om ons tweeën te redden. Wees zo aardig om met je voorpoten tegen de muur te gaan staan en hou je horens omhoog. Dan kan ik eroverheen wippen en jou vervolgens optrekken.” De geit was blij om hieraan gehoor te geven. De vos kroop handig over zijn rug, schouders en horens, bereikte de rand van de tank en maakte zich uit de voeten. De geit klaagde dat hij zijn woord had gebroken. Maar hij kwam alleen terug om te zeggen: “Je hebt meer haren in je baard dan hersens in je hoofd, mijn vriend. Anders was je niet beneden gekomen zonder te bedenken hoe je er weer uit zou komen.”



8. De Vos zonder Staart


Een vos die zijn staart kwijk was geraakt in een valstrik was hierdoor zo aangedaan dat hij het niet meer waard vond om te leven. Daarom probeerde hij de andere vossen ervan te overtuigen zichzelf zoals hij te couperen; dan, redeneerde hij, zou zijn verlies minder opvallen. Hij verzamelde ze alle en adviseerde hen om hun staart af te hakken. Een staart, zo zei hij, was een overbodig aanhangsel, lelijk om naar te kijken en zwaar om te tillen. Maar een van de andere antwoordde: “Kijk eens hier! Je geeft ons alleen maar advies als het je zelf goed uit komt.”


9. De Vos en het Masker


Een vos belandde in het huis van een acteur en ging door alle spullen. Hij vond ondermeer een masker dat het hoofd van een enge geest weergaf – het werk van een getalenteerde kunstenaar. Hij nam het tussen zijn poten en zei: “Wat een mooi hoofd! Jammer dat er geen hersens in zitten!”


10. De Kraai en de Vos


Een kraai zat in de boom met een stukje vlees in zijn bek dat hij had gestolen. Een vos die hem zag nam zich voor het vlees te bemachtigen. Hij stond onder de boom en begon de kraai te vertellen wat een mooie grote vogel hij was. Hij zou de koning moeten zijn van de vogels zei de vos, en hij zou zeker koning worden wanneer hij ook een stem zou hebben. De kraai was zo gretig om aan te tonen dat hij een stem had, dat hij het vlees liet vallen, en kraaide voor alles dat hij waard was. De vos rende er op af, greep het vlees en zei hem: “Als je hersens had kunnen combineren met je andere kwaliteiten dan zou je een ideale koning kunnen zijn.”


11. De Oude Leeuw


Een oude leeuw, die te zwak was om te jagen of te vechten voor zijn eten, besloot dat hij het van zijn slimheid moest hebben. Hij ging liggen in een grot en deed voorkomen dat hij ziek was, en als dieren hem dan bezochten, greep hij ze en at hen op. Toen er op deze manier al vele waren gesnuveld, kwam er een vos die hem door had en hij wachtte op een afstandje van de grot en informeerde naar de gezondheid van de leeuw: “Slecht” antwoordde de leeuw en vroeg waarom hij niet binnen kwam. “Ik zou binnen komen” zei de vos, “maar ik zag vele sporen naar de grot gaan en geen enkel ervandaan komen.”


12. De Leeuw, de Beer en de Vos


Een leeuw en een beer begonnen een gevecht om een hertje dat ze hadden gevonden, en verwonden elkaar daarbij zozeer dat ze bewusteloos raakten en halfdood neervielen. Een vos die voorbij kwam, zag dat ze gewond waren en het hertje dat tussen hen in lag, pakte het op en struinde ermee weg. Niet in staat om overeind te krabbelen, zeiden ze tegen elkaar: “Voor ons is een verschrikkelijk lot weggelegd – om dit alles te ondergaan voor het gelukzijn van een vos.”


13. De Leeuw, de Ezel en de Vos


Een leeuw, een ezel en een vos sloegen een verbond en gingen jagen. Toen ze een tijdje bezig waren geweest beval de leeuw de ezel om de opbrengst te verdelen. De ezel verdeelde het in drie gelijke delen en vroeg de leeuw de eerste keus te nemen – waarop de leeuw in zijn woede hem besprong en opat. Toen vroeg hij de vos om het te verdelen. De vos verzamelde bijna alles op een hoop, liet slechts wat kleine stukjes over voor zichzelf, en vroeg de leeuw een keus te maken. De leeuw vroeg wie hem het delen zo had geleerd. “Wat er gebeurde met de ezel” antwoordde hij.


14. De Ezel en de Vos


Een ezel en een vos kwamen tot een overeenkomst en gingen op jacht. Toen er een leeuw op hun pad verscheen, besefte de vos het gevaar dat hen bedreigde, en terwijl hij op de leeuw af liep, dacht hij de ezel te kunnen geven in ruil voor zijn veiligheid. Terwijl hij de belofte van de leeuw verkreeg, leidde hij de ezel in de val. Maar de leeuw, toen die zag dat de ezel niet kon ontsnappen, greep de vos eerst en ging op zijn gemak achter de ezel aan.


15. De Vos in de Rivier


Aesop sprak in een publieke vergadering te Samos toen geprobeerd werd een demagoog af te zetten. “Een vos die de rivier overzwom” zei hij “werd meegesleurd in een diepe stroom, en al zijn pogingen om eruit te komen leidden tot niets. Naast alle andere lijden dat hij moest doorstaan werd hij getormenteerd door een zwerm teken die feest op hem vierden. Een egel kwam voorbij op zijn reizen en had medelijden met hem en vroeg of hij de teken weg moest nemen. ‘Nee, alsjeblieft niet’, antwoordde de vos. ‘waarom niet’ vroeg de egel. ‘Omdat deze al een goede maaltijd hebben gehad en niet veel bloed meer zuigen. Maar als je ze weg zou halen, zou er een andere zwerm komen die hongerig is en elke druppel bloed zou wegzuigen die ik nog heb.’

”Het is net zo met jullie, mannen van Samos, “ zei Aesop, “Deze man zal jullie niet meer schaden, want hij is rijk. Maar als je hem vermoord zullen er andere komen die nog hongerig zijn en die zullen doorgaan met stelen tot de schatkist leeg is.”



16. De Leeuw en de Mens


Er waren eens een leeuw en een man die samen reisden en beide spraken opschepperig. Langs de weg stond een steen waarop een afbeelding stond van een man die een leeuw wurgde. De man wees met een geniepige vinger ernaar en zei tegen zijn reisgenoot: “Zie je wel, wij mensen zijn sterker.” Er scheen een lach op het gezicht van de leeuw. “Als leeuwen zouden tekenen” zei hij “zou je vaak een man zien met een leeuw erbovenop.”



17. De Vos en de Leeuw


Een vos snauwde naar een leeuwin omdat ze altijd slechts een nakomeling bij zich droeg. “Eentje slechts” antwoordde ze “maar wel een leeuw.”



18. De Leeuw en de Boer


Een leeuw werd verliefd op de dochter van een boer en was ongelukkig. De boer kon het niet uit staan om zijn dochter aan een wild dier te geven, maar durfde ook niet te weigeren. Hij voorkwam de moeilijkheid door de ongepaste aanbidder te vertellen dat hij haar niet kon geven tenzij hij zijn tanden zou laten trekken en zijn klauwen zou afknippen want het meisje was er bang voor. De leeuw was zo verliefd dat hij gelijk gehoor gaf aan deze opofferingen. Maar toen hij zichzelf opnieuw liet zien behandelde de boer hem met minachting en sloeg hem van het erf.



19. De Leeuw en het Zwijn


Op een hete, dorstige zomerdag kwamen een leeuw en een zwijn bij een beekje om te drinken. Ze begonnen te ruziën over wie het eerst mocht drinken en daagden elkaar uit om te vechten op leven en dood. Toen ze stopten om adem te halen, keken ze rond en zagen een paar gieren wachten om diegene te verorberen die gedood zou worden. Deze aanblik maakte dat ze stopten met de ruzie. “Het is beter voor ons om vrienden te zijn” zeiden ze “dan opgegeten worden door gieren en kraaien.”


20. De hongerige Leeuw


Een leeuw stond op het punt om een haas op te eten die hij slapend had gevonden toen hij een hert voorbij zag gaan. Hij verliet de haas om op het hert te jagen en de haas, wakker geworden door het lawaai, rende weg. Na een lange jacht besloot de leeuw dat hij het hert niet te pakken kon krijgen, en toen hij terugkwam, bemerkte hij dat de haas weg was gevlucht. “Mijn verdiende loon” zei hij “voor het laten gaan van het eten dat ik al had in de hoop op een beter maal.”



21. De Leeuw en de wilde Ezel


Een leeuw en een wilde ezel waren aan het jagen – de leeuw met zijn kracht en de ezel zijn vlugge voeten. Toen ze een aantal dieren hadden gevangen verdeelde de leeuw ze in drie hopen. “Ik zal de eerste hoop nemen” zei hij “want als koning heb ik de hoogste rang; en de tweede want ik ben je gelijke in zaken. En de derde want het zal je in de problemen brengen tenzij je jezelf uit de voeten maakt.”




22. De Leeuw en de Olifant


De leeuw beklaagde zich onophoudelijk bij Prometheus. Het was waar dat Prometheus hem mooi en groot had geschapen, met kaken gewapend met tanden en zijn armen met klauwen, en met een grotere kracht dan elk ander dier. Maar met al deze voordelen, klaagde de leeuw, was hij toch bang voor hanen. “Je hebt geen reden om het mij kwalijk te nemen” antwoordde Prometheus. “Je hebt alles dat ik je kon geven, alles dat in mijn macht lag om voor je te maken. Het is je eigen geest dat deze zwakheid heeft.” Nadat hij dit had vernomen begon de leeuw zichzelf ervan te beschuldigen een lafaard te zijn, tot hij uiteindelijk wilde sterven. Maar terwijl hij in deze staat verkeerde ontmoette hij een olifant, en nadat hij hem had gegroet, stopte hij hem voor een praatje. Het viel hem op dat de olifant continu zijn oren bewoog. “Wat is er aan de hand?” vroeg hij. “Kun je je oren niet even stil houden?” Op dat moment vloog een horzel langs het hoofd van de olifant. “Zie je dit kleine zoemende ding?” vroeg hij. “Als het in het gat van mijn oor vliegt is het met me gedaan.” “Er is geen reden voor mij om te sterven”, zei de leeuw. “Ik ben groot en sterk, en ik ben beter af dan de olifant. Een haan is zeker iets om meer bang voor te zijn dan een horzel.”



23. De oude Leeuw


Wanneer een man zijn prestige verliest dat hij ooit had, wordt hij in zijn ongeluk het speeltje van iedereen, zelfs de zwakken.

Een leeuw die oud was en ongemakkelijk lag zijn laatste adem uit te blazen. Eerst kwam er een zwijn voorbij en met een slag van zijn glinsterende klauwen nam hij wraak voor een oude wond. Daarna kwam er een stier die zijn horens laag hield en reet ermee het lichaam van zijn vijand open. Een ezel, die zijn kans schoon zag, begon het voorhoofd van de leeuw in te trappen met zijn hielen. De leeuw stond op het punt te bezwijken. “Het was moeilijk om te verduren,” zei hij, “toen die dieren me meester werden. Maar jij, jij beschamende vlek op de schepping, om jou te dienste te staan terwijl ik sterf is als twee keer sterven.”



24. De Leeuw, de bandiet en de Reiziger



Een leeuw stond boven een stier die hij net had geveld toen er een bandiet aankwam die een deel van de buit opeiste. “Ik zou het je geven” zei de leeuw “als je het zelf niet gewoon zou zijn te roven.” Daarmee verjoeg hij de boef. Het gebeurde dat een vreedzame reiziger op zijn pad verscheen. Toen die het wilde dier zag, deinsde hij terug. Maar de leeuw was zo aardig als hij kon. “Hier,” zei hij “je zult een deel hebben omdat je niet gierig bent. Wees niet te bang om het aan te nemen.” En nadat hij het carcas had verdeeld, verdween hij in het bos om de man een kans te geven het te pakken.



25. De hazen en de leeuwen


Toen de hazen een publieke vergadering toespraken en eisten dat allen een eerlijk deel zouden krijgen, antwoordden de leeuwen: “Een mooie toespraak, Behaarde-Voeten, maar het ontbreekt aan klauwen en tanden zoals wij hebben.”



26. De oude Leeuw, de wolf en de vos


Een oude leeuw zag ziek in een grot, en alle dieren kwamen hun koning opzoeken behalve de vos. De wolf greep zijn kans om kwaad te spreken van de vos in het bijzijn van de leeuw door te zeggen dat hij geen respect had voor hun heer en meester, en dat dat de reden was dat hij niet was gekomen. De vos kwam net op tijd binnen om het laatste te horen dat de wolf had gezegd. De leeuw begon kwaad op hem te grommen, maar de vos vroeg om toestemming om zijn verdediging te voeren. “Welke,” vroeg hij, “van de dieren die hier zijn verzameld hebben je ooit ten dienste gestaan zoals ik? Ik ben overal heen gereisd om van dokters een middel te krijgen tegen je ziekte, en ik heb er een gevonden.” De leeuw wilde direct weten wat het middel was. “Je moet een wolf levend villen,” antwoordde de vos, “en de huid omslaan terwijl het nog warm is.” Een moment later was de wolf dood. “Je moet de meester niet uitdagen tot ziekelijk gedrag,” zei de vos lachend, “maar zijn betere gevoelens aanmoedigen.”



27. De Wolven en de Honden


De wolven zeiden eens tegen de honden: “Omdat jullie precies zijn zoals wij, waarom komen jullie niet tot een broederlijke overenkomst met ons? Er is tussen ons geen verschil behalve van denken. Wij leven in vrijheid. Jullie krioelen rond bij de mensen als slaven en staan toe dat ze jullie slaan en kragen om doen, en jullie gebruiken om de kudde bijelkaar te houden; en als ze eten, gooien ze alleen de botjes naar jullie toe. Neem ons advies aan. Geef ons alle kuddes; dan zullen we die delen tussen onszelf vol eten.” De handen gaven gehoor aan dit verzoek. Maar toen de wolven in de kudde kwamen begonnen ze de honden af te maken.



28. De Wolf en het Lammetje


Een wolf die een lammetje zag drinken van een rivier, wilde een voorwendsel om hem op te eten. Hij ging hoger op de stroom staan en beschuldigde het lammetje ervan het water vies te maken met modder zodat hij het niet meer kon drinken. Het lammetje zei dat het slechts met het puntje van zijn tong dronk en dat hij in ieder geval lager langs de stroom stond, en het water hogerop niet vies zou kunnen maken. Toen dit excuus faalde zei de wolf: “He, vorig jaar beledigde je mijn vader.” “Vorig jaar was ik nog niet geboren,” antwoordde het lammetje. “Je bent goed in het vinden van antwoorden, ” zei de wolf, “maar ik ga je toch opeten.”



29. De Wolf en de Reiger


Een wolf had eens een botje doorgeslikt en zocht iemand die hem ervan kon verlossen. Toen hij een reiger ontmoette beloofde hij hem een beloning als hij het botje weg zou halen. De reiger stopte zijn hoofd in de keel van de wolf, verwijderde het botje en eiste de beloofde beloning op. “Ben je niet tevreden, mijn vriend,” zei de wolf, “nu je je hoofd gezond en wel uit de bek van een wolf hebt gehaald, maar je verwacht ook nog een beloning?”



30. De Leeuw en de Wolf


Een wolf bracht een schaap naar zijn leger dat hij had gevangen uit een kudde, toen een leeuw hem ontmoette en het van hem afpakte. De wolf stond op een veilige afstand en riep: “Je hebt het recht niet om mijn eigendom af te pakken.” “Je hebt het zelf rechtmatig verkregen,” antwoordde de leeuw lachend. “Het was zeker het kado van een vriend.”



31. De Wolf en de Ezel


Een wolf, die tot leider was gekozen door de andere wolven, maakte een wet dat elk zijn deel van de jacht in zou leveren en eerlijk zouden delen met de rest zodat ze niet in de verleiding zouden komen om elkaar uit honger op te eten. Maar een ezel stapte naar voren en terwijl hij zijn manen schudde zei hij: “Een nobele gedachte is aan het brein van de wolf ontsproten. Maar waarom, wolf, stopte je de opbrengst van gisteren in je eigen hol? Doe het bij de voorraad en deel het.” Op dit vertoog besloot de wolf de wet te annuleren.



32. De Herder en de Wolf


Een wolf begon een kudde schapen te volgen, maar deed hen geen kwaad. Aanvankelijk vreesde de herder hem als een vijand en volgde het nauwlettend met zijn ogen. Maar toen hij verder ging de kudde te volgen zonder aanstalten te maken om aan te vallen, dacht de herder dat het eerder een vriend dan een uitgelezen vijand moest zijn, en toen de herder naar de stad moest liet hij de kudde door de wolf bewaken. De wolf nam zijn kans waar en viel de schapen aan en scheurde de meestte uitelkaar. Toen de herder terugkwam en zijn vernietigde kudde zag, zei hij: “Ik heb nu wat ik verdien voor het toevertrouwen van schapen aan een wolf.”



33. De Herder en de kleine Wolven


Een herder die enige kleine wolven had gevonden liet ze opgroeien en verzorgde ze goed ondat hij hoopte dat ze niet alleen zijn schapen bijelkaar zouden houden, maar dat ze ook andere zouden pakken en naar hem zouden brengen. Maar toen ze eenmaal groot waren geworden begonnen ze de kudde van de baas bang te maken. “Mijn verdiende straf” zei hij met een kreun toen hij zag wat ze hadden gedaan. “Zelfs als deze dieren groot waren geweest had ik een manier moeten vinden om ze te doden. Welke reden was er om deze te sparen toen ze nog jong waren?”



34. De Herder en de Wolf


Een herder nam een klein wolje mee dat hij had gevonden en voedde het op met zijn honden tot hij volwassen was. Als er een schaap was gestolen door een andere wolf, dan ging deze mee met de honden in de achtervolging. En als de honden het moesten opgeven zonder de rover te vangen, ging hij verder tot hij hem had gegrepen, en dan, wolf als hij was, deelde de buit met hem. Soms gebeurde het dat er geen roof was maar dat de wolf een schaap doodde en het deelde met de honden, tot uiteindelijk de herder begreep wat er gaande was en de wolf ophing aan een boom.



35. De Wolf en de Leeuw


Terwijl hij op een eenzaame plaats terwijl de zon ondergaat rondkeek, viel het de wolf op dat hij zo’n grote schaduw had. “Stel je eens voor, zo’n grote jongen als ik die bang is voor de leeuw!” zei hij. “Maar waarom? Ik ben wel dertig meter groot! Ik maak mezelf koning en heers over alle dieren, alle soorten en maten.” Maar omdat hij zo opschepte, greep een leeuw hem die erbij ging zitten om hem op te eten. Te laat begreep hij zijn vergissing. “Trots”, kreunde hij, “heeft mijn ongeluk veroorzaakt.”



36. De Herder en de Wolf


Een wolf dacht eens veel te kunnen eten door zichzelf te vermommen. Hij deed een schapevacht om om de herder te misleiden, en mengde zich onder de kudde die stond te grazen. Bij het vallen val de avond sloot de herder hem in bij de schapen achter een hek dat hij afsloot. Toen had hij honger en hij pakte zijn mes en slachtte een dier voor zijn avondeten. Het was de wolf.



37. De Hazen


De hazen hielden eens een vergadering en beklaagden de onzekerheid en angst waarin ze moesten leven, de prooi van mensen, honden, arenden en vele andere dieren. Het was beter, zeiden ze, om te sterven en ervan af te zijn dan hun leven in angst en beven. Aldus besloten renden ze allemaal naar de vijver met de bedoeling om erin te springen en zichzelf te verdrinken. Enkele kikkers die aan de oever zaten hoorden de rennende voeten en sprongen in het water. Waarop een van de hazen, die zijn hoofd er meer bij hield dan de andere, zei: “Stop, doe niets overhaast. Want je ziet dat er dieren zijn die nog banger zijn dan wij.”



38. Het wilde Zwijn en de Vos


Een wild zwijn slijpte eens zijn nagels aan een boom. Een vos vroeg hem waarom hij ze scherpte terwijl er geen jager achter hem aanzat en geen gevaar hem bedreigde. “Ik heb mijn redenen,” antwoordde hij. “Als het gevaar gebeurd heb ik er geen tijd voor om ze te scherpen, maar zijn ze klaar voor gebruik.”



39. De Muis en de Leeuw


Eem muis rende eens over het lichaam van een slapende leeuw. Hij werd wakker en greep de muis en was van plan hem op te eten. Maar toen de muis bedelde om gespaard te blijven en beloofde hem terug te betalen als hij hem zou vrijlaten, liet hij hem gaan. Niet lang daarna was deze dienstbaarheid de reden dat zijn leven gespaard bleef. Gevangen door jagers werd hij vastgebonden met een touw aan een boom. De muis hoorde zijn gegrom en rende naar de plek een knaagde het touw door. “Je lachte me de vorige keer uit,” zei hij, “omdat je niet verwachtte dat ik je zou terug betalen. Nu zie je dat zelfs muizen dienstbaar zijn.”



40. De Muizen


De muizen, die een oorlog voerden met de wezels, kregen het zwaar te verduren. Ze hielden een bijeenkomst en kwamen tot de conclusie dat hun zwakheid een gebrek aan leiderschap was en stelden daarom generaals aan. Deze, om zichzelf te onderscheiden van de rest, maakten horens en zette die op hun hoofd. Toen ze weer een slag uitvochtten werd het hele leger op de vlucht geleid. Ze kwamen alle veilig binnen, behalve de generaals, die met hun horens bleven steken, en werden gegrepen en verorberd.



41. Stadsmuizen en Landsmuizen


Een landsmuis inviteerde een vriend die in de stad woonde om met hem te dineren op het platteland. De ander accepteerde met blijdschap, maar toen hij hoorde dat het eten alleen uit gerst en graan bestond, zei hij tot zijn gastheer: “Laat me het je zeggen, mijn vriend, maar je leeft als een mier. Ik heb een overvloed aan goede dingen om te eten. Als je met mij meekomt kun je erin delen.” Aldus vertrokken de twee gelijk, en toen zijn vriend hem erwten en bonen, brood, dadels, kaas, honing en fruit liet zien, feliciteerde de verbaasde landsmuis hem hartelijk en verdoemde zijn soortgenoten. Ze begonnen net te eten toen de deur openging en de rustige dieren waren zo bang dat ze terugliepen naar hun hol. Toen ze terugkeerden en net wat gedroogde vijgen wilden nemen, zagen ze iemand anders binnen komen om wat te halen en opnieuw sprongen ze op en zochten dekking in hun hol. Toen de landsmuis dit zag besloot hij dat het hem niet kon schelen om hongerig te worden. “Dag, mijn vriend,” zei hij met een kreun. “Jullie kunnen je portie eten en jezelf vermaken. Maar jullie overvloed betalen jullie duur met angst en gevaar. Ik knaag liever alleen maar gerst en graan zonder dat ik bang hoef te zijn of iemand in de gaten moet houden in mijn ooghoek.”



42. Zeus en de kikkers


De kikkers konden het niet uit staan dat ze niemand hadden om hen te regeren en stuurden een delegatie naar Zeus om een koning te vragen. Hij zag hoe simpel ze waren. Dus aanvankelijk liet hij slechts een stuk hout in de vijver vallen. Een moment waren ze geschrokken door het geluid en doken naar de bodem. En omdat het blok hout stil bleef, kwamen ze weer naar de opervlakte en uiteindelijk werden ze er zo onverschillig voor dat ze erop sprongen en erop bleven zitten. Omdat ze dachten dat het ongepast was om door zo’n ding te worden geregeerd, gingen ze weer naar Zeus en vroegen hem om hun koning te vervangen; deze was te makkelijk. Zeus verloor zijn geduld en zond hen een waterslang die zo veel van hen opat als hij kon.



43. De Kikkers en de Zon


Alle dieren verheugden zich op een zomerse dag over het huwelijk van de zon en onder hen waren de kikkers die zich vrolijk maakten. Maar een van hen zei: “Jullie domoren, waarom deze vreugde? Één zon is al genoeg om de vijvers op te drogen. Als hij een vrouw trouwt en een kind krijgt als hijzelf, krijgen wij het zwaar te verduren.”



44. De Leeuw en de Kikker


De aandacht van een leeuw werd eens getrokken door het gekwaak van een kikker, die, gezien het geluid, wel een groot dier moest zijn. Na een tijdje gewacht te hebben zag hij de kikker uit de plas komen. Terwijl hij ernaartoe rende en het met zijn poot plette riep hij: “Stel je eens voor, zo’n klein ding als jij die zo’n hard geluid maakt!”



45. De Landrat, de Kikker en de Havik


Een landrat sloot toen hij bang was vriendschap met een kikker die een gemene truc met hem uithaalde. Hij bond de poten van de rat aan die van zichzelf. Ze begonnen op het land een maaltijd te vergaren. Maar toen ze bij de rand van een vijver kwamen, sprong de kikker erin. Hij had een goede tijd in het water en kwaakte onophoudelijk, terwijl de ongelukkige rat, die met hem mee werd gesleurd, een buik vol water slikte en verdronk. Het dode lichaam zat nog vast aan de poten van de kikker. Een havik zag het en greep het met zijn klauwen, en de kikker, die zich niet los kon wurmen, werd ermee opgetild. Dus de havik at ook hem op.



46. De Kikker en de os


Zwakken die de sterken proberen te imiteren lopen daardoor een groot gevaar.

Een kikker zag eens een os in een weiland staan en was jaloers op zijn grote omvang. Dus zwelde zij haar lichaam op tot de rimpels verdwenen waren en vroeg haar kinderen of ze nu dikker was dan de os. “Nee,” zeiden ze. Met een grotere inspanning trok ze haar huid strak en vroeg wie er nu groter was. “De os,” antwoordden ze. Uiteindelijk verloor ze haar humeur en deed verwoedde pogingen om zichzelf nog meer op te blazen waardoor ze uit elkaar klapte en overleed.



47. De gevangen Vogel en de Vleermuis


Een vogel in een kooi bij een raam was het gewoon om in de nacht te zingen. Een vleermuis hoorde haar en kwam langs en vroeg waarom ze nooit overdag zong maar altijd ’s nachts. Ze legde uit dat er een goede reden voor was, want toen ze overdag eens zong werd ze gevangen, en dat had haar een les geleerd. “Het is niet goed om nu voorzorgsmaatregelen te nemen” zei de vleermuis. “Je had op moeten passen voordat je werd gevangen.”



48. De Mol en zijn Moeder


Een mol verklaarde aan zijn moeder dat hij kon zien – iets wat mollen niet kunnen. Om hem uit te dagen gaf zijn moeder hem een stuk wierook en vroeg hem wat het was. “Een kiezelsteentje,” antwoordde hij. “Mijn kind,” zei ze, “je kunt niet alleen niet zien, maar je hebt ook nog je reukzin verloren.”



49. De Aap en de Vissers


Een aap zat in een hoge boom en zag vissers hun net uitgooien in de rivier en bekeek wat ze deden. Toen ze het net achterlieten en enige passen verder hun maal opaten, kwam hij naar beneden en probeerde ze na te doen – wat apen altijd proberen. Maar toen hij het net aanraakte raakte hij erin verstrikt en liep gevaar te verdrinken. “Mijn straf is een rechtvaardige,” dacht hij, “voor het proberen te vissen zonder te hebben geleerd hoe.”



50. Het Aapje en de Dolfijn


Reizigers over zee nemen vaak Maltese schoothondjes of apen mee om de tijd te verdoen gedurende hun reis. Één zo’n reiziger had een aapje. Toen ze voorbij Kaap Sunium langs de kust van Attica voeren, kwam er een geweldige storm opzetten, waarin het schip kapseisde en iedereen, ook het aapje, overboord moest springen om te zwemmen. Een dolfijn zag het aapje en hield hem voor een mens en nam het op zijn rug en bracht hem aan land. Toen ze Piraeus, de havenstad van de Atheners, bereikten, vroeg hij het aapje of hij een Athener was van geboorte. Toen het aapje antwoordde dat hij dat was en eraan toevoegde dat zijn ouders gevierde bewoners waren van Athene, vroeg de dolfijn of hij Piraeus ook kende. Het aapje hield Piraeus voor een man, en vertelde dat hij hem zeer goed kende – het was zelfs zijn beste vriend. Deze flagrante leugen maakte de dolfijn zo boos dat hij hem weer in het water gooide en hem liet verdrinken.



51. De Apen


Het wordt gezegd dat apen tweelingen op de wereld zetten waarvan er een wordt bedolven onder de aandacht en goed wordt gevoed, terwijl de andere wordt verstoten en verwaarloosd. Maar door een wonderlijke speling van het lot wordt degene die geliefkoosd wordt door de moeder en die zij dichtbij haar houdt dood geknuffeld, terwijl de ander de volwassen leeftijd bereikt.



52. De Slang en de Boer


Een slang kroop naar het kind van een boer en doodde het. Opgejaagd door deze geweldadige gebeurtenis nam de vader een bijl en wachtte voor het hol van de slang, klaar om toe te slaan als hij naar buiten zou komen. Toen die met zijn hoofd uit het hol kwam liet hij de bijl zakken maar miste hem en maakte een inham in een rots. Hierna was de boer op zijn hoede voor verdere represailles en vroeg zijn vijand om de vrede te sluiten. Maar de slang weigerde. “Nee,” zei hij, “ik kan niet goed met je omgaan als ik die inham in de rots zie, en jij ook niet met mij als je het graf ziet van je zoon.”



53. De man en de Slang


Een werker op een boerderij vond op een winterse dag een slang die stijf bevroren was en in zijn medelijden pakte hij het op en deed het onder zijn jas. Maar met de warmte keerde het natuurlijke instinct terug en het gaf zijn weldoener een fatale beet. Toen hij stierf zei hij: “Ik heb wat ik verdien voor het medelijden met een kwaad dier.”



54. Zeus en de Slang


Toen Zeus zijn huwlijksfeest vierde brachten alle dieren hem de kado’s die ze konden brengen. De slangen kropen naar de hemel met een roos in hun mond. Toen Zeus dat zag zei hij: “Ik neem kado’s van alle dieren aan, maar uit jouw mond wil ik niets.”



55. De Slang, de Wezel en de Muizen


Een slang en een wezel vochten met elkaar in het huis waarin ze leefden in plaats van de muizen te doden zoals beide gewoon waren te doen. Toen de muizen hen zagen ruziën kwamen ze uit hun hol gelopen. Het zien van de muizen maakte een einde aan de ruzie, want de ruziemakers keerden elkaar direct de rug toe en vielen hun oude vijanden weer aan.



56. De Slang en Zeus


Een slang werd zo vaak op zijn staart getrapt dat hij zijn beklag deed bij Zeus. “Als je de eerste die op je ging staan had gebeten,” zei Zeus, “had de volgende wel twee keer nagedacht voordat hij op je ging staan.”



57. De Slang en de Wesp


Een wesp ging eens op het hoofd van een slang zitten en tormenteerde het door het continu te steken. De slang, gek van de pijn en niet wetend hoe die te wraken, hield zijn hoofd onder het wiel van een wagen, zodat ze beide erbij omkwamen.



58. De Slang en de Vijl


Een heethoofd die zijn tanden probeert te zetten in iets met een scherpere beet dan zijn eigen zal zijn overeenkomst zien in de volgende fabel.

Een slang kwam eens een smidse binnen. Hij keek om zich heen om iets te vinden dat hij kon eten en zette zijn tanden in een vijl. “Waarom probeer je me te merken met je tandfdruk, oen?” zei de vijl hatelijk. “Ik heb een manier om door elk ijzer heen te breken.”



59. De Aap en de Kameel


Op een bijeenkomst van de dieren stond een aap op en danste. Het hele gezelschap vond het optreden geweldig en applaudiseerde met zoveel enthusiasme dat de kameel er jaloers op werd en ernaar verlangde om ook zoveel lof te oogsten. Het stond dus op en probeerde te dansen als de aap. Maar hij maakte zo’n domme vertoning van zichzelf dat de andere bezoekers hem wegsloegen uit het gezicht.



60. Het Hert met één Oog


Een hert dat blind was aan een oog ging grazen aan de kust waarbij hij zijn goede oog landwaarts richtte, speurend naar jagers, en het andere oog naar de kust waarvan hij geen gevaar verwchtte. Maar enige mannen kwamen aan de kust en schoten hem dood. Toen het stervende was dacht het: “Ongelukkige die ik ben! Ik stond op te letten op een aanval vanaf het land, maar de zee, waarvan ik geen gevaar zag, is nog gevaarlijker.”



61. De leeuw, de Vos en het Hert


Een leeuw die ziek was geworden lag in een grot. Hij zei tegen zijn geliefde vriend de vos: “Als je wilt dat ik herstel en verder leef, gebruik dan je honingzoete tong om het hert dat in de bossen leeft in het bereik van mijn klauwen te brengen. Ik heb trek in zijn ingewanden en zijn hart.” De vos vertrok en vond het hert spelend in het bos. Hij mengde zich in het spel en groette het hert met deze woorden; “Ik ben gekomen om je goed nieuws te brengen. Je weet dat onze koning de leeuw mijn buurman is. Nou is hij ziek en stervend, en hij heeft nagedacht over welke van de dieren na hem zal regeren. Het varken, zegt hij, is een gevoelloze lomperik, de beer is een luizak, de leopard altijd in een slecht humeur en de tijger heeft een grote mond; het hert is het beste geschikt voor de troon, omdat zijn grootte imponerend is, omdat hij lang leeft en omdat zijn horens de slangen afschrikt. Dus, om een lang verhaal kort te maken, jij bent genomineerd om koning te worden. Wat ga je mij geven als de eerste die je het nieuws vertelt? Vertel het me snel want ik heb haast; de leeuw vertrouwt op mijn raad bij alles wat hij doet, en het kan zijn dat hij me terug wil hebben. Als je zou willen luisteren naar wat een oude vos je te vertellen heeft, dan zou ik je aanraden om met me mee te gaan en bij hem te blijven tot hij overlijdt.”

Bij het horen van deze toespraak werd het hoofd van het hert rood van trots, en het liep naar de grot zonder enig wantrouwen in wat er stond te gebeuren. De leeuw besprong het gelijk, maar slaagde er alleen in om met zijn klauwen de oren van het hoofd te trekken, en het hert haastte zich te ontsnappen in de bossen. De vos sloeg zij poten in elkaar uit teleurstelling voor zijn nutteloze pogingen, en de leeuw kreunde en gromde luid in zijn honger en doodstrijd. Uiteindelijk verzocht hij de vos om nog een poging te wagen het hert terug te leiden. “Het is een moeilijke en vervelende taak die je me stelt,” antwoordde de vos, “maar ik zal het toch voor je doen.” Met wuivende lokken spoorde hij het hert op als een jachthond, en vroeg wat herders of ze een bloedend hert hadden gezien. Ze wezen naar het woud waarin hij was verdwenen; en toen hij het daar vond terwijl hij stond af te koelen van zijn vlucht, sprak hij het brutaal aan. De haren van het hert stonden overeind van woede. “Boef,” zei hij, “je zult me niet meer pakken. Als je dichtbij mij komt, zul je ervoor boeten met je leven. Ga weg en misleid anderen die je niet kennen. Vind maar iemand anders om koning en gek te maken.” “Ben je echt zo’n lafaard,” antwoordde de vos, “en zo acherdochtig tegen je vrienden? Toen de leeuw je oor greep bedoelde hij je zijn laatste advies en instructies te geven voor je grote verantwoordelijkheid als koning voordat hij stierf; maar jij kan niet eens tegen een kras van de klauw van een ziek beest. En nu is hij zelfs kwader dan jij en wil hij de wolf tot koning maken. Een slechte meester voor ons zou hij zijn. Kom met mij mee en wees niet bang; wees zo mak als een schaap. Ik zweer bij alle herfsten en lentes dat de leeuw je niets zal doen, en ik zal geen andere meester hebben dan jij.” Door dit bedrog haalde hij het hert over om weer met hem mee te gaan, en direct nadat hij de grot had betreden, maakte de leeuw er een maaltijd van met beenderen, merg en ingewanden. De vos keek toe; en toen het hart uit het karkas viel, pakte hij het ongezien en at het als een beloning voor zijn moeite. De leeuw miste het en zocht tussen de delen. “Je kunt wel ophouden met zoeken,” zei de vos van een veilige afstand, “want het is de waarheid dat het geen hart had. Wat voor hart denk je te vinden in een dier dat twee keer in het bereik van de klauwen van een leeuw verscheen?”



62. Het jonge en het oude Hert


Een jong hert zei eens tegen een oud hert: “Vader, de natuur heeft je groter en wendbaarder gemaakt dan honden, en wat meer is, je hebt een geweldig gewei waarmee je jezelf kunt verdedigen. Waarom vlucht je dan weg in angst?” “Wat je zegt is de waarheid mijn zoon,” antwoordde het hert met een lach. “Ik weet niet wat het is, maar als ik het gehuil hoor van een hond, voel ik een onweerstaanbare drang om weg te rennen.”



63. Het Hert en de Leeuw


Een dorstig hert kwam aan bij een bron, en nadat hij ervan had gedronken, bemerkte hij zijn spiegelbeeld in het water. Hij was trots op zijn grote en eigenaardige gewei, maar was teleurgesteld met zijn dunne en ogenschijnlijk zwakke poten. Terwijl hij nog verdiept zat in gedachten verscheen er een leeuw die kwam aangerend. Hij vluchtte weg en was al snel een eind weg, want de kracht van het hert zijn zijn poten, de leeuw moet het hebben van zijn moedige hart. Over het open veld hield het hert afstand; maar toen ze bebost gebied bereikten kwam hij met zijn gewei vast te zitten in de takken van een boom zodat hij niet verder kon rennen en werd gegrepen door de leeuw. Toen hij op het punt stond te sterven dacht hij: “Helaas! Mijn poten, waarvan ik bang was dat ze het zouden begeven, waren mijn redding, en het gewei waar ik zo trots op was is mijn ondergang.”



64. Zeus en de Schildpad


Zeus vermaakte alle dieren op zijn huwelijksfeest. Alleen de schildpad was niet gekomen, en Zeus kon niet bedenken waarom. Dus vroeg hij de volgende dag waarom hij niet met de anderen was meegekomen. “Oost west, thuis best” antwoorde hij – een antwoord dat Zeus zo boos maakte dat hij het huis op zijn rug deed dragen.



65. De Schildpad en de Arend


Een schildpad vroeg een arend om hem te leren vliegen. De arend legde uit dat hij van nature niet zo geschikt was om te vliegen, maar de schildpad bedelde er juist meer om. Dus nam de arend hem mee in zijn poten naar een grote hoogte en liet hem vallen. Hij viel aan de voet van een paar rotsen en werd verpletterd.



66. De Schildpad en de Haas


Een schildpad en een haas hadden een onenigheid over wie van hen de snelste was, en voordat ze uitelkaar gingen hadden ze een afspraak gemaakt op een bepaalde tijd en plaats om de zaak te beslechten. De haas had zo veel vertrouwen in zijn natuurlijke snelheid dat hij zich nog niet met de race wilde bemoeien en ging aan de kant van de weg nog wat slapen. De schildpad was zich bewust van zijn traagheid, zette het op een lopen zonder te stoppen en haalde de haas in en won de race.



67. De Arend en de Vossin


Een arend en een vossin werden vrienden en besloten bij elkaar te gaan leven in de hoop hun vriendschap te verstevigen. De arend vloog naar de top van een boom en legde daar haar eieren, terwijl de vossin haar jongen ter wereld bracht in de struiken op de grond. Op een dag ging ze op zoek naar eten. De arend was hongerig en dook in de struiken en greep de jonge vossen en at ze op met haar broed. De vossin kwam terug en zag wat er was gebeurd. Ze was minder van streek door het verlies van haar jongen dan door de moeilijkheid om de arend te straffen. Hoe zou ze, vanaf de grond, een vogel achtervolgen? Het enige dat ze kon doen was om van een afstand haar vijand te vervloeken – zoals elk klein en zwak dier. Maar het gebeurde niet lang daarna dat de arend gestraft werd voor het breken van de heilige vriendschap. Enkele mannen waren een geit an het offeren, en de arend daalde af naar het altaar en nam een stuk van de brandende offerande mee naar haar nest. Op dat moment kwam er een wind opzetten en zette het droge stro in vlam waarvan het nest was gemaakt. Het resultaat was dat het broed, die nog niet hadden leren vliegen, verbrandde en naar beneden viel. De vossin rende naar die plaats en verorberde elk van hen onder het toeziend oog van de arend.



68. De Landwerker en de Arend


Een landwerker die een arend vond in een val was zo aangedaan door zijn schoonheid dat hij hem liet gaan. De arend bewees hem dat hij niet ondankbaar was voor deze vrijlating. Op een dag zag hij hem zitten tegen een instortend muurtje, hij vloog ernaar toe en greep de hoofdband die hij droeg. De man vloog op om hem te achtervolgen; de arend liet de band vallen en hij pikte het op. Toen hij terugkeerde, zag hij dat de vogel hem had terugbetaald. De muur was ingestort op de plaats waar hij had gezeten.



69. De Arend en de Raaf


Een arend vloog van een grote afstand naar beneden en greep een lam. Toen een raaf dit zag werd hij jaloers, en in zijn pogingen om de arend na te doen vloog hij met veel geraas van zijn vleugels naar beneden naar de rug van een ram. Maar zijn poten kwamen verstrikt te zitten in de vacht , en hij sloeg met zijn vleugels in verwoede pogingen om zich te bevrijden, tot een herder zag wat er was gebeurd en ernaar toe rende en hem greep. Hij knipte de vleugels waarmee hij eens zo snel kon vliegen, en ’s avonds bracht hij hem naar huis voor zijn kinderen. Toen die vroegen wat voor vogel het was zei hij: “Ik weet dat het een raaf is, maar hi probeert door te gaan voor een arend.”



70. De Raaf en de Vos


Een hongerige raaf zat in een vijgenboom, en omdat hij bemerkte dat ze nog steeds hard waren, wachtte hij tot ze rijp waren. Een vos zag hem daar als versteend zitten en vroeg naar de reden, en, toen hij die had gehoord, zei: “Het is een vergissing om je aandacht te richten op hoop. Hoop kan je alleen teleurstellen, het zal nooit je buik vullen.”



71. De grote Raaf


Een raaf keek neer op zinj soortgenoten omdat hij groter was dan elk ander. Dus sloot hij zich aan bij de kraien en vroeg hen om bij hen te mogen blijven. Maar omdat zijn stem en gestalte anders waren, jaagden de kraaien hem weg. Daarna ging hij weer naar de raven. Weerbarstig door de manier waarop hij hen had beledigd wilde zij hem niet meer terug. Zo was de raaf uitgesloten van de beide families.



72. Zeus, de Raaf en de andere vogels


Omdat hij van plan was om een koning onder de vogels te benoemen, prikte Zeus een dag waarop ze alle aan hem zouden verschijnen zodat hij de mooiste uit zou kunen zoeken om over hen te regeren. Ze gingen alle naar de rivieroever en maakten vervolgens hun toilet. Een raaf, die bemerkte dat hij saai getooid was, draalde rond en verzamelde de veren die de andere lieten vallen, en bevestigde ze aan zijn lichaam zodat hij de vrolijkste was onder de vogels. Op de afgesproken dag paradeerden ze alle voor Zeus, waaronder de raaf met zijn weelderige plumage. Zeus wilde net de troon aan hem schenken voor zijn verblindende optreden toen de andere boos zijn versierselen aftrokken, waarbij elk zijn eigen veren terugnam. Zo werd hij kaal getrokken en teruggevormd tot raaf.



73. De Nachtegaal en de Havik


Een nachtegaal zat in een grote eikeboom te zingen, wat ze altijd doen. Een havik zag haar, en, omdat hij niets had om te eten, zweefde naar beneden en greep haar. Ze probeerde te ontsnappen aan de klauwen van de dood door te bedelen om haar te laten gaan. Ze was te klein zei ze om het maal te vormen voor een havik; als hij honger had dan moest hij maar een grotere vogel achterna zitten. Maar het antwoord van de arend was: “Ik zou wel gek zijn als ik het eten zou laten gaan dat ik in mijn macht heb voor iets dat nog niet in beeld is.”



74. De Kraai en de Goden


Een kraai zat gevangen in een strik en beloofde wierook te offeren aan Apollo als die hem zou redden. Maar toen zijn gebed werd verhoord vergat hij zijn belofte. Daarna werd hij weer gevangen en deze keer liet hij Apollo voor wat het was en beloofde een offer aan Hermes. Maar Hermes zei hem: “Slechterik, verwacht je nou dat ik jou vertrouw terwijl je zelf je meester verloochent en misleidt?”



75. De Zwaluw en de Misletoe