Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

Het Egyptische wereldbeeld

De voorbereiding op het leven in het hiernamaals, nam in de Oud-Egyptische cultuur een zeer belangrijke plaats in. Het was de wens van iedere Egyptenaar om het eigen lichaam te laten mummificeren. Alleen wanneer het evenbeeld van het aardse lichaam voor verval werd behoed, kon men er vast op rekenen na de dood te zullen voortbestaan. De conservering van het lichaam kreeg hierdoor een vooraanstaande plaats in het dodenritueel. Het droge woestijnklimaat had de Egyptenaren al in de Predynastieke periode doen kennismaken met het feit dat lichamen die in het hete woestijnzand waren begraven, vrijwel volledig intact bleven. Vandaar dat iedere Egyptenaar die het zich enigszins kon veroorloven, de grootst mogelijke zorg besteedde aan zijn begrafenis, of liever gezegd: aan zijn mummificering, de inrichting van zijn graf en de bijbehorende grafgeschenken. Alleen in een goed geconserveerd 'lichaam' zou zijn ka weer kunnen terugkeren. Een lichaam in staat van ontbinding was voor de ka onherkenbaar, zodat de kans op een leven in het hiernamaals voorgoed verkeken was. Door deze angst om nogmaals te sterven, kreeg de confrontatie met de dood een dimensie die wij ons nauwelijks voor kunnen stellen, maar die de mens in het oude Egypte tot enorme inspanningen aanzette.

Volgens de Egyptische denkbeelden bestond de mens uit een zestal bestanddelen. Drie van deze delen waren gebonden aan de materie: het lichaam chet, de naam ren en de schaduw sjoet. De overige drie delen - de ka, de ba en de ach - waren verbonden met de onsterfelijke krachten van de spirituele wereld. Door zijn ka, bleef de mens voor altijd bestaan. De ba is nauw verbonden met het menselijk hart. De ach stelt de eeuwige ziel voor. De ach behoort tot het domein van de goden. In de Prehistorie zette men de doden direct in de aarde bij. Ze werden naakt of met doeken van linnen bedekt in een gehurkte houding begraven. Wanneer het lichaam niet met grondwater in aanraking kwam, droogde het in het hete woestijnzand volledig uit. Door het van nature aanwezige zoutgehalte werd het gedesinfecteerd, wat verrotting voorkwam. Ook de inhoud van de maag en darmen bleef veelal intact, zodat soms zelfs nog kan worden nagegaan wat de overledene voor het laatst gegeten heeft. Aangezien het de Egyptenaren aan kennis ontbrak over de processen die de natuurlijke mummificering veroorzaakt hadden, lijkt het heel aannemelijk dat men mede door deze aanblik van reeds lang geleden gestorven voorouders ertoe over ging de doden ook kunstmatig te mummificeren.