Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

Scholekster

Haematopus ostralegus
Scholeksters

De Scholekster heeft zich, in de zwarte periode waarin veel weidevogels
in aantal achteruit gingen, juist weten uit te breiden.
Hij wordt behoorlijk oud en kan gedurende 20 en soms wel 30 jaar voor nageslacht zorgen.
Van kustvogel is hij steeds meer weidevogel geworden.

Scholeksters zijn echte kampioenen aanpassers en ze kunnen op de gekste plaatsen hun nest bouwen;
zoals op daken van flatgebouwen, in wegbermen en ooit
zijn er zelfs nesten gevonden langs de startbanen van Schiphol.
De jongen van de scholekster hoeven namelijk niet dadelijk zelf
naar hun voedsel te zoeken maar krijgen het voer door hun ouders aangeleverd.

De scholekster komt oorspronkelijk van de duin- en kuststreek en vandaaruit
veroverde de luidluchtige vogel geleidelijk het hele land.
Alleen in de beboste Veluwe en in het heuvelachtige zuiden van Limburg ontbreekt hij.
De aantallen broedvogels zijn het grootst in Noord-Holland en Friesland
en vooral op de Waddeneilanden lopen de dichtheden soms flink op.

Weinig vogels zijn zo opvallend en duidelijk herkenbaar als de scholekster
met zijn zwart/witte pak en zijn rode snavel en poten.
In de vlucht is de brede, witte band over de vleugels,
en de witte staart met de zwarte eindband goed te zien.
Voor ons zien man en vrouw er hetzelfde uit maar toch is er een verschil.
De snavel van de mannetjes is een halve cm korter dan die van de vrouwtjes.
Over zijn aanwezigheid doet de vogel niet geheimzinnig.
Het scherpe "tapiet" is op grote afstand te horen.

Na hun overwintering in grote groepen zonderen ze zich in het voorjaar af.
Niet direkt 2 aan 2 maar in groepjes van enkele tientallen vogels.
Deze groepjes kunnen we elk jaar weer op de vaste plekken aantreffen.
Overdag, maar ook ’s nachts vliegen ze luid roepen rond.
2, 3 of 4 vogels lijken elkaar eindeloos achterna te zitten
en de conversatie wordt daarna op de grond voortgezet.

Beroemd zijn de 'tapiet'-scenes waarin ze elkaar van alles duidelijk maken
en die de paarvorming ten goede komen.
De snavels naar beneden, heftig roepend, af en toe de pas versnellend
lijken ze druk te overleggen waar nou de grens is
van het territorium en wie er nu eigenlijk de baas is.
Bij geen andere weidevogel wordt zoveel in de groep gegooid als bij de scholeksters.
Eindeloos 'tapietend' lopen ze zigzaggend draaiend territoriumgrenzen en rangordes te bepalen.
Na een paar weken vallen ook deze groepjes uiteen.

Wanneer in het voorjaar de scholeksters de waddenzee en de zeeuwse delta verlaten
en het broedgebied opzoeken in het binnenland van Nederland, dan gebeurt er iets bijzonders.
Ze komen aan met een stompe snavel, want die was geschikt om mosselen open te hameren.
Maar in 1 à 2 weken tijd krijgt de snavel een spitse punt en wordt het een werktuig
dat per dag zo’n 6000 keer de grond in wordt gestoken op zoek naar wormen.
Dit slijt natuurlijk enorm, maar zou dat niet gebeuren
dan zou de snavel er belachelijk lang uitzien.

Pas wanneer ze een jaar of vier oud zijn paren de scholeksters voor de eerste keer.
Ze vormen dan een stelletje dat vaak voor het leven bij elkaar blijft.
De vogel broedt het liefst op nagenoeg kale of met kort gras begroeide open vlakten.
Kwelders en schorren zijn dus ideale plekken om een nest te maken.
Wat betreft de temperatuur die heerst in het gebied is de 'bonte piet' niet erg kieskeurig.
Zolang ijs ontbreekt, is het de vogel allemaal best.

Vanaf eind april verschijnen de eerste legstels met 3 of 4 eieren
die gevlekt zijn en donkerbruin gespikkeld.
De eieren worden met tussenpozen van een dag gelegd
en zijn zo goed gecamoufleerd dat een langsvliegende kraai
ze niet gemakkelijk kan ontdekken.
Het nest is een ondiep kuiltje in het zand of gras.
Man en vrouw lossen elkaar bij het broeden af.

Scholeksters staan hun mannetje bij het nest.
Kraaien en meeuwen worden aangevallen met een felheid
waar de meesten niet van terug hebben.
Als ze niet al te vaak worden gestoord komen de eieren na 3,5 week
ook een voor een uit maar als ze veel worden lastig gevallen kan de broedtijd oplopen tot 5 weken.
Wanneer er drie kuikens uitgekomen zijn, wordt het laatste ei meestal niet meer uitgebroed
en besteden de ouderdieren alle aandacht aan de kuikens.

De scholeksterwereld is een wereld van bazen en boven-bazen.
Iedereen heeft z’n vaste plek en kent z’n rangorde, al wordt deze
in de dagelijkse schermutselingen steends weer opnieuw bevestigd en vastgesteld.
Dit begint al bij de jongen.
De grootste en zwaarste in gewicht volgt de ouders op de voet,
krijgt het snelst en het meest te eten, kortom, hij wordt in onze ogen
het meest verwend en voorgetrokken.
De andere 2 of 3 mogen hopen dat er nog wat overblijft.
Hard piepen helpt niet en dat kan zelfs betekenen
dat je eerder wordt opgemerkt door een gulzige kraai of meeuw.
Na 32 – 35 dagen zijn de jongen zover dat ze het nest verlaten,
maar ze worden bijna twee maanden door hun ouders verzorgt.
In die tijd worden de jongen vliegvlug en leggen ze een eerste vetvoorraadje aan voor de winter.

De kuikens die eind augustus halen zijn in principe zelfstandig,
maar krijgen zo nu en dan nog wat voedsel van hun ouders aangereikt.
In oktober is de zorg voor de jongen helemaal afgelopen
en gaan de ouders werken aan hun eigen vetvoorraad voor de winter.
Ook gedurende het broedseizoen zullen de ouders zichzelf
niet compleet uitputten voor hun jongen, ze willen fit genoeg blijven
om het volgende jaar weer voor nageslacht te kunnen zorgen.

Na het broedseizoen trekken de oude en jonge vogels onmiddellijk naar de kust.
De meesten blijven daar.
De scholeksters in de kustgebieden voeden zich vooral met kokkels en mosselen.
Er zijn hameraars die de mosselen met bruut geweld openhameren,
maar ook slimme scholeksters die hun dolkachtige snavel tussen de twee schelphelten steken
en zo de sluitspier doorsnijden waarmee de kokkel of mossel uit alle macht probeert de schelp dicht te houden.
Soms wint de mossel dit gevecht en blijft hij zich vastklemmen om de snavel
van de onhandige vogel die dan uiteindelijk na een paar dagen de hongerdood zal sterven.

In de winter krijgen de scholeksters gezelschap van de broedvogels uit het noorden van Europa.
De vogels scharrelen het liefst op droogvallende mosselbanken hun kostje bij elkaar
maar door overbevissing zijn veel van deze mosselbanken verdwenen.
Vooral in strenge winters hebben de scholeksters het moeilijk.
Kokkels sterven af door de kou en de Waddenzee vriest gedeeltelijk dicht.
Dan zijn de momenten dat de scholekster in grote getale zuidwaarts richting Frankrijk trekt.
 
 
 


 
 
 
Terug naar:

Home
Vogels
Soort bij soort