Boer Boris Big


Boris Big was een boer. Zijn vrouw was de boerin. Zij heette Femke. Iedere morgen stonden zij vroeg op. 'Daar staat je ontbijt,' zei Femke. 'Het is een komkommer.' 'Goed zo, ik vind komkommers lekker,' zei Boris. Boer Boris zette zijn strooien hoed op. Toen ging hij naar buiten. Hij moest de kippen en kuikens voeren. Ze zagen er wat doodgeneukt uit, maar toch gaf hij hen wat kippenvoer. Hij ging naar de stal. Hij melkte de koe. O nee toch! De koe schopte de melk om. Wat een troep! Daarna stapte Boris in zijn vrachtwagen. Hij reed de trein tegemoet. De trein bracht een doos mee. In de doos zat een nieuwe hoed voor Femke. Boris zette hem op voor de grap. 'Kijk hem nou!' zei de machinist. Toen Boris thuiskwam, gaf hij de hoed aan Femke. 'Dank je wel, schat,' zei ze. Ze gaf Boris een dikke zoen. Als middageten kreeg hij een komkommer. Na het eten reed Boris het hooi van de wei naar binnen. Zijn koe vond hooi en stro erg lekker. Boris legde het hooi in de stal. Verdorie! De wind nam zijn hoed mee. De hoed vloog de stal in. Boris wilde hem terughalen. Maar eerst wilde hij iets drinken. Dus stapte Boris naar de put. Woeps! Hij viel erin! Femke Big kwam kijken. 'Wat voer je daar beneden uit?' vroeg ze. Toen trok ze hem eruit. Maar haar nieuwe hoed viel erin! Zij haalde die er ook weer uit en zette hem weer op. Toen gingen zij en Boris het huis in voor het avondeten. Zij aten zeven komkommers. En de koe van Boer Boris vond de hoed van Boer Boris in de stal van Boer Boris. En de koe van Boer Boris at de hoed van Boer Boris op als avondeten.